Bernlef toont moed

Na zijn debuut met de verhalenbundel Stenen spoelen in 1960 heeft J. Bernlef een omvangrijk oeuvre opgebouwd dat hoewel het heel gevarieerd is nooit tot de verbeelding van een groot publiek heeft gesproken. Bernlef is al sinds jaar en dag een schrijver in de marge.

Hoe onterecht die betrekkelijk geringe aandacht is mocht bijvoorbeeld blijken uit de roman De man in het midden (1976) en de verhalenbundel Anekdotes uit een zijstraat (1978) – beide waren kleine juwelen die meer belangstelling en waardering voor een onbetwistbaar schrijverschap rechtvaardigden. Met zijn nieuwste roman Hersenschimmen neemt Bernlef de laatste twijfel weg: wie een onderwerp als dementie aandurft en er even indringend als vanzelfsprekend over weet te schrijven verdient het serieus genomen te worden.

hersenschimmen oorspronkelijk omslagBernlef heeft het zich in Hersenschimmen verre van gemakkelijk gemaakt: waar het belangrijkste kenmerk van dementie juist is dat de mens wiens verstandelijke vermogens blijvend verzwakken zich van deze onttakeling niet bewust is, heeft Bernlef gekozen voor een ‘ik’ als hoofdpersoon, een vorm die bij uitstek om reflectie op de eigen gedachten en handelingen vraagt. Hij beschrijft de geestelijke neergang als het ware ‘van binnenuit’ op een manier die me soms deed denken aan Het dagboek van een gek, het meesterwerk van Gogol. Zoals Gogols vertelling in complete verwarring eindigt, zo besluit ook Bernlef zijn beschrijving van de dementie van Maarten Klein in flarden van zinnen en waarnemingen, in gestamel.

Die Maarten Klein is 71 jaar en gepensioneerd. Met zijn vrouw Vera woont hij in een dorpje aan de Amerikaanse oostkust in de buurt van Boston. Hij heeft er lange jaren bij een international visserij-organisatie gewerkt en is er gebleven toen aan zijn actieve loopbaan een einde kwam. Sindsdien maakt hij wandelingen met Robert zijn hond, en hij geniet van de natuur – na hard werken lijkt de oude dag prozaïsch.

Dan echter slaat de onttakeling toe. Wat eerst verstrooidheid lijkt of een in zichzelf gekeerd zijn neemt gaandeweg dramatische proporties aan. Klein begint te fantaseren: hij husselt heden en verleden dooreen, maakt opmerkingen die voor Vera onbegrijpelijk zijn en spreekt haar op den duur met ‘moeder’ aan, hij denkt dat hij naar kantoor moet, steelt snoep uit de provisiekast – hij wordt kinds. De vlagen van helderheid, momenten waarop Klein merkt dat het hem moeite kost zijn gedachten bijeen te houden, worden steeds minder; beseffen wat er met hem aan de hand is doet hij niet. Zo’n besef is per definitie onmogelijk: het wezen van dementie is dat de neergang onvermijdelijk en onomkeerbaar is en dat het sluipende proces ongemerkt verloopt. Langzaam maar zeker worden de mens zijn verleden en zijn verwachtingen ontnomen, met het uitschakelen van het bewustzijn verdwijnt hij definitief.

Tijdens het lezen van Hersenschimmen realiseerde ik me dat er ogenblikken zijn waarop ik anders dan een paar jaar geleden in mijn geheugen moet zoeken naar een naam of een feit. Ze zijn er wel maar soms vraagt het enige inspanning ze naar boven te halen. Schouderophalend lach je zo’n moment weg: gebrek aan concentratie, een beetje verstrooid… Dat het wel eens het begin van een langdurig en uiteindelijk finaal proces zou kunnen zijn daarover over zwijg je. Bernlef heeft dat niet gedaan. Daarom en om de vorm die alle gemakzucht loochent vind ik Hersenschimmen een moedig boek.

Anton Brand

J Bernlef – Hersenschimmen. Querido, Amsterdam. 160 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 12 oktober 1984.