Lolitapoes

Het is onvermijdelijk dat hier de voorbereiding ontstaat tot een necrologie omtrent de poes Lolita, terwijl deze kat nog immer gaat en staat waar zij wil, nog over een tafel vol met glazen schrijdt zonder er ook maar één omver te lopen, ja, zelfs een schaakbord kan oversteken zonder dat er een stuk verplaatst wordt en nog met gemak op mijn schrijfbureau springt, om daar al snorrend langzaam voor mijn monitor in slaap te zakken.

Jazeker, dit geschrift is niet alleen een existentiële contradictie, het is zelfs een daad van verraad, ware het niet dat ik vrees dat wat eigenlijk bedoeld was als een biografiese schets, onvermijdelijk de vorm moet aannemen van een in memoriam.

Volgens de dierenarts betreft het hier slechts wat maagklachten en zo tracht ik, in de wetenschap dat het absoluut om intimations of mortality gaat, met een variant op de dichter Wordsworth, aan mijn poes enige verlichting te schenken, door de periodieke toediening van enkele grammen omeprazolgranulaat, verstopt in een mengsel van maltsiroop, witte vaseline, glycerine, kippenlever en Arabiese gom, dat als medicament verkrijgbaar is onder de ludieke merknaam: Lax-a-past.

Eerder wist ik niet eens dat deze kat miauwen kon.

        Het spinnen en snorren waren de enige geluiden die binnen in haar keel rond rolden, maar sedert kort laat zij kreten los die mij door merg en been gaan. Dat krijsen valt nog wel te herkennen als een afgeleide vorm van miauwen, maar dan verwrongen door angst, rauwe angst, doodsangst, volgens mij.

        Vooral ’s nachts is het erg, omdat het dan nacht is en zij vaak bij mij op bed slaapt.

Ik heb met katten altijd op gespannen voet geleefd en nog steeds, want bovenal ben ik een vogelman en wie ooit een jonge merel slap en dood in de muil van een triomfantelijk weglopende kat heeft zien bungelen, zal die aanblik nooit meer vergeten.

        ‘Het liefst was ik als valk ter wereld gekomen, maar ik ben als mens geboren en moet daar nu maar het beste van zien te maken’, schreef ik ergens.

Uit solidariteit met mijn poes Lolitapoes wil ik hier niet in detail treden, maar de wreedheden die ik gaande mijn leven door katten heb zien plegen rechtvaardigen iedere gradatie van veroordeling en vooroordeel jegens deze diersoort. Hoe moet ik het zeggen? Zelfs Jacob Presser noemt in zijn standaardwerk Ondergang de pogingen van de Duitse bezetter om een heel volksdeel te verdelgen een kat-en-muisspel, deze uitdrukking wordt in dit verwoestende werk ettelijke malen gehanteerd.

        Kan het nog duidelijker?

En indien mij in dit verband zou worden verweten dat ik katten met Nazi’s vergelijk, dan verweer ik mij door te stellen dat deze metafoor in volmaakt evenwicht is, tenminste als men Joden met muizen vergelijkt.

        Anderzijds kan niet ontkend worden dat er ook ‘goede Duitsers’ waren. En in die zin moet men Lolita, als katachtige, toch zeker waarderen en zelfs complimenteren, want bij mijn weten heeft ze gedurende haar hele leven slechts tweemaal een veldmuis mijn huis in gebracht, en niet doodgebeten, maar puntgaaf tussen haar tanden gehouden, met het achterdeel naar binnen en de kop naar buiten, als een gepresenteerde sigaar. Ik heb ze beide aangenomen en uit mijn lijden geholpen, want ik heb een grote hekel aan muizen, om over ratten maar te zwijgen.

Lolitapoes en ik zijn eigenlijk tot elkaar veroordeeld geraakt, nadat mijn laatste echtgenote onaangekondigd met haar aan kwam zetten, om kort daarna zelf de benen te nemen, met achterlating van haar lieve jonge poesje, dat zij de speelse naam Lolita had gegeven.

Ik geloof niet dat Lolita mij meer mag dan ik haar, maar ook als ik diep in de nacht thuiskom en na enig beschonken gemorrel met de sleutel in het slot, de deur open en het ganglicht ontsteek, zit zij steevast in de hal zogenaamd toevallig haar langharige pels schoon te likken, een gebaar dat door mij op waarde wordt geschat. Maar als ik haar dan tracht te strelen, weet ze mijn hand altijd sierlijk te ontwijken.

        La donna è mobile.

Wat anders kan ik doen dan dit dier zo goed mogelijk te verzorgen? Hetgeen ook weleens mislukt. Zo herinner ik me dat ik ooit, om niet nader te verklaren redenen, na reiniging van haar bak, de opening naar achteren had teruggezet, zodat zij van haar privéplek geen gebruik kon maken, waarna ik de volgende dag het resultaat van mijn stupiditeit terugvond in de badkuip boven.

        Zoiets vergeet je ook niet meer.

Ik ben schrijver, ik zeg het zelf maar, en veel schrijvers houden van katten. Zo is daar W.F. Hermans, die zich met indringende blik fotografies heeft laten vereeuwigen met een van zijn geliefde katten, een cyperse grijsjoekel, die bijna net zo vals in de lens kijkt als zijn baas. En ook Rudy Kletskousbroek (een rancuneus grapje van zijn vroegere vriend WFH) liet zich publiekelijk op zijn genegenheid voor katten voorstaan. Van hem is de term ‘de aaibaarheidsfactor’, die bij Lolitapoes dus ongeveer te verwaarlozen valt.

        Midas Dekkers gaat mijns inziens te ver door honden als soort categories af te wijzen, al moet men schrijvers nimmer op hun woord geloven. Deze schrijver omarmt de kat als een zindelijk, superieur en onafhankelijk wezen, terwijl hij de hond verstoot als een onzindelijke, onderdanige en slaafse soort. De behoefte van een hond aan vriendschap en de uitingen van onvoorwaardelijke trouw, wekken eerder zijn ergernis dan zijn bewondering, die hij juist voelt bij de afstandelijke hooghartigheid van een kat. Het zij zo, maar ik heb nog nooit van een blindengeleide kat gehoord.

En ook Gerard Reve had zijn laatste menselijke contact met op prentbriefkaarten afgedrukte beeltenissen van poesjes, hoe meer hoe beter, die hij urenlang achtereen kon zitten sorteren. Jeroen Brouwers heeft de miserabele dood van een hunner ontroerend mooi beschreven, maar de kattenkampioen aller auteurs moet toch wel Paul Léautaud zijn, die er gemiddeld dertig had rondlopen in het huis waarin hij zelf ook woonde.

         Zo ver zou ik niet willen gaan.

Ik ga deze langharige lapjeskat missen en wie had dat ooit kunnen denken. Geen van mijn echtgenotes valt die eer te beurt. En zonder dat ik Lolita een wraakgodin zou willen noemen, heeft zij in stil gedrag mijn leven verlicht, bijna achttien jaar lang inmiddels.

Ik zal Lolitapoes dit saluut als een waardig getuigschrift voor de kattenhemel meegeven in haar laatste behuizing: een magnum wijnfleskistje van ongelakt vurenhout, gecapitonneerd met een door ons gezamenlijk nog gebruikt ongewassen katoenen kussensloop.

L.H. Wiener