Vierentwintigste hoofdstuk

Hoe Hieronimus als secretaris voor curieuze zaken kwam te staan, en hoe hij werd weggejaagd.

  1. Geachte lezer, onze voorouders waren

    Beslist geen stompzinnige Kampenaren,

    Nee, ze hadden over het algemeen

    Juist vele verstandige ideeën.

  2. Ze hebben dan ook tijdens hun leven

    Hun nageslacht veel wijze leren gegeven,

    Veel van hun spreuken zijn nu nóg waar,

    Hun wijsheid blijkt daaruit zonneklaar.

  3. Zo is er bijvoorbeeld in alle landen

    O.a. een spreekwoord voorhanden

    Dat oud is en toch nooit vergrijst

    En dagelijks zijn juistheid bewijst.

  4. Het luidt aldus: Wie de last moet dragen

    Van louter en alleen gelukkige dagen,

    Moet door de natuur natuurlijk wel

    Voorzien zijn van een sterk beendergestel.

  5. Dat dit oude spreekwoord getuigt van waarheid

    Wordt in dit hoofdstuk weldra bewaarheid

    En laat Hieronimus niet ongedeerd

    In wie deze wijsheid zich manifesteert.

  6. Want hij leefde gelijk de rijkste vorsten,

    Wist daarbij van hongeren noch dorsten,

    Kon slapen, door zwanendons toegedekt,

    En werd nooit door iemand voortijdig gewekt.

  7. Hij sliep, at en dronk naar lieve luste,

    Al liep daar dan nog wel steeds die bewuste

    Voor hem zo rampzalige joffer rond,

    Die hij met verliefde ogen verslond.

  8. Aan haar blikken en haar hele wezen

    Was volgens hem duidelijk af te lezen

    Dat ook Amalia van haar kant.

    In sterfelijk verliefd-zijn was ontbrand.

  9. Steeds als ze hem haar gezicht toekeerde

    Dat hij van dichtbij en detail bestudeerde,

    Flitste er iets door hem heen van dat

    Hij haar al eens eerder bezichtigd had.

  10. Dus stapte hij heen over alle bezwaren

    Door driest zijn liefde te verklaren,

    En weldra gingen ze met elkaar om

    Als je reinste bruid en bruidegom.

  11. Bang als hij was voor kwade vermoedens,

    Bleef hij, zo goed hij maar kon, op zijn hoedens,

    En kwam de oude baas eraan,

    Deed hij alsof hij haar niet zag staan.

  12. Maar des te veelvuldiger werden intussen

    Met louter speelsigheidjes en kussen

    De verboden uurtjes gevuld aldus

    Door Amalia en Hieronimus.

  13. Dat de schrijver zo tactvol kon manoeuvreren

    Kon de kamerjoffer ten zeerste waarderen,

    Nu zij niet behoefde te vrezen dat zij

    Daardoor zou raken uit het gevlij.

  14. Hij kreeg daarom dan ook veel mooie dingen:

    Doosjes en hemden, gespen en ringen,

    Doekjes, manchetten, kousen naar wens,

    Muts, handschoen, dassen enzovoort, enz.

  15. Toen hij haar weer eens een keer kwam bezoeken

    Teneinde ambtshalve iets af te boeken,

    Reikte ze hem na afloop spontaan

    Een prachtig zakhorloge aan.

  16. Dat werd ook in dankbaarheid aangenomen,

    Maar toen hij scherper keek, dacht hij te dromen,

    En riep, terwijl zijn stem haast brak:

    ‘Dat horloge ken ik als mijn zak!’

  17. Amalia schrok natuurlijk terdege,

    Maar zat niet om een antwoord verlegen,

    En heeft hem zonder omhaal bekend

    Het gekregen te hebben van een student.

  18. ‘Als dat niet uitermate raar is,

    Dan weet ik het niet!’ sprak de secretaris,

    Zodra hij bekomen was van de schrik:

    ‘Die student, Amalia, dat was ik!’

  19. En beiden bezonnen zich in die situatie

    Op hun vijf jaar eerder begonnen relatie;

    Het feit dat ze toen zijn horloge stal

    Was, zei ze giechelend, louter toeval.

  20. Feit was dat ook hij weldra hartelijk lachte

    Bij de vermakelijke gedachte

    Dat zo opeens, na vijf jaar en één dag,

    Dat klokje opnieuw in zijn handpalm lag.

  21. Overigens was het eenvoudig te verklaren

    Dat de joffer met het verstrijken der jaren

    In de kandidaat/secretaris al niet meer

    De student herkend had van weleer.

  22. Maar niettemin bleek deze rare affaire

    Het tweetal nog sterker te stimuleren,

    De oude edelman ten spijt,

    Tot wederzijdse intimiteit.

  23. Wat er na verloop van tijd toe moest leiden

    Dat je hen zelden meer aantrof gescheiden;

    En dat ze gek waren op elkaar

    Toonden ze ook in het openbaar.

  24. Als zij ergens was, in de tuin of de kelder,

    Was hij daar ook (dat was alleszins helder),

    Ook in de keuken, slaapkamer of stal

    Volgde hij haar overal.

  25. Zelfs als zij ’s nachts op warmhartige wijze

    Haar broodheer vrijwillig een dienst wou bewijzen,

    Zorgde Hieronimus dat hij meteen

    Klaarwakker bij haar op de mat verscheen.

  26. Was hij aan het schrijven en het noteren

    Kwam Amalia hem steeds assisteren,

    En was niet bij hem weg te slaan

    Waar ze hem maar zag gaan of staan.

  27. Ze placht hem de heerlijkste hapjes te geven

    Die van het diner waren overgebleven;

    Stond er wild of kalfsgebraad op het menu,

    Bracht ze hem steevast de niertjes en jus.

  28. Uit de kelder met de bourgognewijnen

    Liet ze geregeld een flesje verdwijnen,

    Dat dan Hieronimus van haar kreeg,

    En die dronk het vervolgens leeg.

  29. Kortom, hij beleefde wellustige tijden,

    Ik zeg u dat iedereen hem zou benijden,

    Ik durf zelfs te beweren dat

    Geen bisschop of paus het ooit beter had.

  30. Maar de lezer heeft wel al begrepen,

    Dat dit zich niet eeuwig zo voort kon slepen,

    Want de oude, genadige heer,

    Merkte het spelletje meer en meer.

  31. Normaliter steeds even blij van nature,

    Begon hij nu toch rap te verzuren,

    En gaf Hieronimus te verstaan

    Dat het zó niet langer door kon gaan.

  32. Hij wilde hem (zei hij ten overvloede)

    Voor verdere misstappen graag behoeden

    En dat, als hij van die relatie niet afzag,

    Dit helaas zou leiden tot zijn ontslag.

  33. Hieronimus heeft hem heilig bezworen

    Dat Amalia nog even kuis was als tevoren,

    En dat hij nooit meer met ‘die vrouw’

    Ook maar één woordje wisselen zou.

  34. ‘In dat geval, kunt u zonder meer blijven

    En onbeperkt al mijn brieven schrijven

    Als secretaris, zolang u maar wilt!’

    Reageerde de oude edelman mild.

  35. Hoewel Hieronimus nu beter oplette

    En met haar de gewraakte amourette

    Alleen nog in het geheim bedreef

    En des vlijtiger noteerde en schreef,

  36. Beleefde hij kort na die confrontatie

    Opnieuw een onaangename sensatie,

    Toen de oude heer diep in de nacht

    Amalia een bezoekje bracht,

  37. Zoals hem dat geregeld behaagde

    Als de slapeloosheid hem te zeer plaagde,

    Want bij die aardige vriendin

    Sliep hij gewoonlijk beter in;

  38. Enfin, daar had je het gedonder

    Omdat hij, wonder boven wonder,

    Zag dat zijn plaats bij haar in bed

    Al door Hieronimus was bezet.

  39. Jemig! Godsamme! Wel potverjandomme!

    Het tieren en vloeken wou niet verstommen;

    En zo werd nog in diezelfde nacht

    Hieronimus het huis uit gejaagd.

  40. Daar hielp geen bidden meer en geen smeken,

    Er waren geen potjes meer om te breken,

    En zelfs de kamerjoffer daar

    Zweefde bijna in levensgevaar.

  41. Wel kon ze met moeite door vlijen en slijmen

    De vertrouwensbreuk nog gedeeltelijk lijmen,

    Maar voor de onzalige kandidaat

    Kwam elke vorm van hulp te laat.