Zesentwintigste hoofdstuk

Hoe Hieronimus een kwaad en een goed avontuur beleefde, en hoe hij voor één keer in zijn leven een verstandige daad verrichtte.

  1. Hieronimus, die niet wilde vertrekken,

    Zonder bij voorbaat zijn kosten te dekken,

    Had zich dienovereenkomstig alvast

    Wat geld toegeëigend uit haar kast.

  2. Want na dat vele bidden en zingen

    En dat gepraat over vrome dingen

    En dat aanhankelijke gestreel

    Gold voor hem het ‘elck sijn deel’.

  3. Met die financiële transactie tevreden,

    Bereisde hij voortaan een reeks fraaie steden

    En kwam daarom ook onderweg

    In menig pensionnetje tereg.

  4. Waren er dan interessante kwartieren,

    Of zag hij er vrolijke drinkebroers zwieren

    En was de pensionhoudster naar zijn zin,

    Trok hij daar steeds een paar dagen in.

  5. Ook dit keer zocht hij op deze wijze

    Een plek ter ontspanning na een dag reizen.

    En betrad in de late middagzon

    Een ruime kroeg annex pension.

  6. Geen betere herberg in Schwaben dan deze:

    Je werd er al snel van je voorkeur genezen,

    En de waard was een en al degelijkheid

    En noteerde alles met dubbel krijt.

  7. Nu was die zaak nog geen half uur geleden

    Door een tweetal vreemdelingen betreden

    Die Hieronimus door hun klederdrag

    Voor reizende kooplieden aanzag.

  8. Weliswaar was hem het gezicht van de ene

    Al min of meer bekend toegeschenen,

    Maar hij herkende het niet exact,

    Omdat het met pleisters half was beplakt.

  9. Op voorstel van die beide heren

    Besloot men gezamenlijk te dineren,

    Waarna Hieronimus met een dronk,

    De vriendschap uitriep en beklonk.

  10. Want de man met de pleisters, een buitenlander,

    Was goed voor het ene verhaal na het ander,

    Deels zelf bedacht, deels waar gebeurd,

    Zodat Hieronimus zich heeft bescheurd

  11. En hun van zijn kant het bovenvermelde

    Avontuur in geuren en kleuren vertelde:

    Inclusief wat hem op de sofa toen

    Die kwezel had willen laten doen.

  12. Dat verhaal en hoe hij zijn eigen belangen

    Gediend had, werd met gelach ontvangen,

    Vooral na vermelding van het geld

    Waarmee hij zich schadeloos had gesteld.

  13. Omdat onder het drinken en onder geschater

    Het was geworden later en later,

    Kroop Hieronimus, van allebei vol,

    Diep in de nacht onder de wol.

  14. Hij was nog maar nauwelijks in slaap begraven,

    Toen de heren zich naar zijn kamer begaven,

    Waar zij kieskeurig en zonder geluid

    Zijn geldbuidel tot zich namen als buit.

  15. Toen Hieronimus laat in de ochtend ontwaakte

    En zich totaal nog geen zorgen maakte,

    Ontdekte hij tijdens het aankleden dat

    Zijn geldbuidel niet in zijn tas meer zat.

  16. Aanvankelijk zag hij nauwelijks reden

    Daaraan veel aandacht te besteden,

    Die vrolijke kooplui hadden bepaald,

    (zo dacht hij) een grapje uitgehaald.

  17. Maar toen hij ging vragen waar of ze waren

    En zich door de waard moest laten verklaren

    Dat die beide heren, voortijdig uit bed,

    Hun reis stilletjes hadden voortgezet,

  18. Was het een en al klagen en lamenteren,

    Er kwam er geen eind aan zijn miserere,

    En woest om wat hem was ontroofd

    Trok hij alle haren uit zijn hoofd.

  19. Zoals hij daar stond, met rode ogen,

    Kreeg de brave waard enig mededogen

    En heeft voor wat er was verteerd

    Slechts Hieronimus’ jas begeerd

  20. En raadde hem aan om onverrichter zake

    Zich zo snel hij kon uit de voeten te maken,

    Want deze brave herbergier

    Verleende niemand gratis kwartier.

  21. Aan de hand van dit voorbeeld valt te leren

    Hoe alles op aarde toch kan verkeren,

    En hoe op een bepaald moment

    Soms het geluk zich van ons afwendt.

  22. Want terwijl hij voorheen nog de rijke heer was

    Wiens bediening zojuist nog ‘een hele eer’ was,

    Werd hij nu door de brave waard ongevraagd

    Op staande voet het huis uit gejaagd.

  23. Onderweg kon hij vrijuit en zonder problemen,

    Zijn treurige toestand in ogenschouw nemen,

    En eventjes vloog de aandrift hem aan

    Om terug naar dat vrome mevrouwtje te gaan

  24. Maar enkel en alleen door zich voor te stellen

    Hoe zij hem met liefkozingen zou kwellen

    Kreeg hij het Spaans benauwd meteen

    Zodat op tijd die aandrift verdween.

  25. Nooddruftig zich voedend met rauwe penen

    In de hoop dat zijn honger zou nemen de benen,

    Moest hij, een dolende ridder gelijk,

    Zich behelpen hoogst jammerlijk.

  26. Maar waar de nood het hoogst is gestegen

    Komt ons het geluk het meest gelegen,

    Dat was ook bij Hieronimus het geval,

    Want ook zijn redding was nabij al.

  27. Want na vier middagen verder rijden

    Hoorde hij vanuit een bosje bezijden

    De weg een panisch geschreeuw,

    Waarop hij als een briesende leeuw

  28. De kortste weg naar de plek heeft genomen

    Waar het lawaai vandaan was gekomen

    En voor zijn ogen lag uitgespreid

    Een scène van diepe treurigheid:

  29. Een stilstaande koets met een viertal paarden,

    De bebaarde koetsier stuiptrekkend ter aarde,

    Een jonge dame die anders niet

    Dan snikkende angstkreten horen liet.

  30. En verder een rijk geklede here

    Bezig zich tegen twee rovers te weren,

    Die, schijnbaar zonder enig ontzag,

    Uithaalden voor de genadeslag.

  31. Maar onze held, die recht op hen afrende

    En in het tweetal zijn ‘kooplui’ herkende,

    Bedacht zich niet en wreef furieus

    De boeven zijn wapenstok onder de neus.

  32. ‘Waar is mijn geld, gemene smeerlappen!’

    Riep hij en kloofde met snoeiharde klappen

    De kop van één rover met sterke hand,

    Zodat die ter plekke beet in het zand.

  33. Met even sterke en krachtige slagen

    Begon hij numero twee te belagen,

    Die echter, voor het vervolg beducht,

    Het meeste heil zag in de vlucht.

  34. Hieronimus had zonder twijfel ook deze

    Struikrover nog graag de les gelezen,

    Maar die was zo wijs dat hij meteen

    Definitief uit het oog verdween.

  35. De geluksgevoelens goed uit te drukken

    Van de twee passagiers moet wel mislukken,

    Zo groot was hun blijdschap nog op tijd

    Uit levensgevaar te zijn bevrijd.

  36. De geredde dame overwoog heel even

    Haar ridder een vurige kus te gaan geven,

    Maar zij bedacht zich, in het licht

    Van zijn sinds lang ongewassen gezicht.

  37. Toch was er geen loftuiting te bedenken,

    Die ze hem niet met liefde zou schenken,

    Want de heer en de dame zagen voortaan

    Hieronimus voor hun redder aan

  38. En waren zo gastvrij om voor te stellen

    Dat hij hen op hun landgoed zou vergezellen,

    Waar men hem voor bewezen trouw

    Met rijke gaven belonen wou,

  39. Een aanbod dat hij grif accepteerde,

    Gezien de problemen waarin hij verkeerde,

    En zonder dat ze nog drongen aan,

    Besloot hij om met hen mee te gaan.

  40. Maar eerst hielp hij hen de koetsier te dragen

    En tilde hem zwaargewond in de wagen,

    Vervolgens, als koetsier ad hoc,

    Klom Hieronimus zelf op de bok.

  41. Maar voor hij die goed en wel had bestegen

    Kwam hij bij verrassing zijn geldbuidel tegen,

    Die, vrijwel onaangebroken, stak

    In de dode rover z’n binnenzak.

  42. Maar het meeste verbaasde hij zich over

    Het gelaat van de gewezen struikrover;

    Wiens pleister inmiddels verdwenen bleek,

    Zodat toen Hieronimus scherper keek

  43. Het kon gebeuren dat hij in hem de

    Sinjeur met de grote pruik op herkende,

    Baron van Hogier, aan wie hij hiervoor

    Bij het kaartspel zoveel geld verloor.

  44. Zo bleek alles voorspoediger af te lopen

    Dan Hieronimus eerder had durven hopen,

    En als ridder van de droeve figuur

    Vertrok hij met de koets op het hele uur.

  45. Maar, voor ik dit hoofdstuk ad acta wil leggen,

    Wil ik u, lezer, met nadruk nog zeggen

    Dat Hieronimus nooit hiervoor of nadien

    Zo verstandig aan het werk is gezien.