Niets zo mooi als een schrijversleven!

Het is maandagochtend, de dag en de ochtend die ik elke twee weken reserveer voor het schrijven van een kroniek. Naar aanleiding van het verschijnen van De avonturen van mijn rode flesje ontving ik een paar reacties die ik mijn andere lezers niet wil onthouden.

          De meest in het oog springende reacties waren natuurlijk de recensies, van onder anderen André Oyen, Vera P. Mak, Chrétien Breukers, Ed Itsira, uit binnen- en buitenland, de een nog lovender en indrukwekkender dan de andere. Er is maar weinig op deze wereld wat een schrijver, die zijn tijd doorbrengt in eenzaamheid en monotonie, meer plezier bezorgt dan een bemoedigende hand op zijn schouder of een rozenblaadjesbad bij kaarslicht, met als het even kan een marihuanasigaar en een glas Veuve Clicquot binnen handbereik.

          Maar het gaat me nu even om de reacties van lezers, reacties die dus niet bedoeld zijn om boekminnenden te inspireren tot de aankoop van een avonturenbundel waarin sprake is van een rood flesje, een Fabergé bokaal en een soldatenkist vol negentiende eeuwse romans, maar om een rechtstreekse dialoog met de schrijver tot stand te brengen. De meeste reacties begonnen met een vraag.

          ‘Waar haal jij je inspiratie vandaan?’ was de meest voorkomende. Hij werd me drie keer gesteld, door drie mensen die – ach, niets zo mooi als een schrijversleven! – al mijn kronieken gelezen hadden, dus niet alleen de kronieken uit De avonturen van mijn rode flesje, maar ook de kronieken die de bundel niet gehaald hebben, maar die je op Tzum.info nog altijd en denkelijk voor heel lang zult kunnen terug vinden.

          Natuurlijk, en ik voel het gelijk van de meerderheid mijn V.U. (= Veilig Universum) alweer binnen rollen, is het de meest banale vraag die je een schrijver kunt stellen. Ik heb de eigenschap – een weeffout in mijn genenpatroon, wellicht? – iedereen die mij een vraag voorlegt, of die nu vriendelijk, grof of clichématig is, zo goed en zo kwaad als mogelijk, of zoals de Engelsen het zo mooi zeggen to the best of my ability, te beantwoorden.

          ‘In mijn vroege kroniekdagen,’ antwoordde ik vraagsteller nummer één, ‘dacht ik een week na over een onderwerp, schreef het verhaal met de hand uit, soms in de tuin of op een terras (als de zon scheen), om het daarna te verscheuren en een heel ander verhaal te schrijven.’

          Reactie vraagsteller nummer één: ‘En wat gebeurde er dan met het verhaal waar je een week over had nagedacht?’

          Ik liet hem weten dat zo’n onderwerp, ook al had ik er lang over nagedacht, of misschien juist doordat ik er zo lang over had nagedacht, niet levensvatbaar was, maar dat ik het kennelijk wel nodig had gehad om uit te komen op het verhaal dat uiteindelijk op Tzum.info verscheen.

          Voor vraagsteller nummer twee (een natuurkundestudent uit Utrecht) formuleerde ik dit antwoord: ‘Ik ga op precies dezelfde manier te werk als een loodgieter. Een loodgieter opent zijn loodgieterstas, en begint aan zijn klus. Ik zet mijn IBM aan en begin aan mijn klus.’

          ‘Is dat alles?’ vroeg de natuurkundestudent.

          ‘Dat is alles, lieve toekomstige Nobelprijswinnaar,’ deed ik een poging de dialoog wat te verdiepen, ‘mocht je er iets voor voelen, dan kunnen we binnenkort ergens iets gaan drinken. Dan laat ik je zien hoe ik te werk ga.’

          De afspraak is er nog niet van gekomen. Ik meen enige terughoudendheid in het Utrechtse te proeven, wie weet verkeert ons natuurkundig reveil in een lichte shocktoestand, het komt ten slotte niet elke dag voor dat een schrijver je uitnodigt voor een drinkgelag, en je dan ook nog eens voorstelt je in te wijden in zijn schrijfgeheimen.

          Op de derde ‘Waar haal jij je inspiratie vandaan vraag?’ antwoordde ik heel kort – ik had de vorige dag te horen gekregen dat ik Rutte’s roversbende een fortuin aan successierechten verschuldigd ben: ‘Uit mijn duim.’

          ‘Nee,’ zei de vraagstelster, een trouw lezeres.

          ‘Jawel.’

          ‘Je bedoelt dat je…’

          ‘Ik bedoel wat ik bedoel.’

          ‘Dus alles wat je schrijft is…’

          ‘Precies.’

          ‘Ik kan het bijna niet geloven.’

          ‘Ik heb er ook wel eens moeite mee.’

          ‘Nou begrijp ik er niets meer van. Zijn je kronieken nu verzonnen of niet?’

          ‘Maakt dat iets uit dan?’

Aristide von Bienefeldt