De spionagecode, de egoïst en de megawinkel

Ik ben een XP-slachtoffer.

         Natuurlijk had ik de berichten gelezen over het ophanden zijnde moment waarop zij die ooit een computer aangeschaft hadden die aangedreven werd met een tweeletterig systeem – alsof het een spionagecode betrof – aangeraden werd afscheid te nemen van zowel het aandrijfsysteem als de bijbehorende computer, maar op geen enkel moment had ik me gerealiseerd dat ik wel eens bij de doelgroep zou kunnen behoren.

         Dit is nauwelijks verwonderlijk te noemen, ik heb niet zoveel met doelgroepen. Als ik mezelf zou moeten typeren beschouw ik me als ‘doelgroeploos’ of als een eenpersoonsdoelgroep, iemand die een soort vertegenwoordigt waarvan er op dit halfrond maar eentje rondloopt.

         Op de dag dat code XP de shredderbak inzakte, zei de plaatselijke computerman toen ik van hem wilde horen dat het allemaal wel losliep, dat ik, als ik me nog langer via het XP-portaal op het internet begaf mezelf en mijn kat aan de meest gruwelijke virussen blootstelde.

         ‘Wat zijn mijn opties?’ vroeg ik.

         ‘Het is eenvoudig op te lossen,’ zei hij gewichtig.

         ‘Fijn,’ zei ik, ‘waar denkt u aan?’

         ‘Een nieuwe computer kopen.’

         ‘Maar ik heb al een computer,’ wierp ik tegen.

         Hij zei iets van ‘Microsoft heeft de wereld in zijn tang zoals Rutte Nederland in zijn tang heeft, je hebt geen keus’ en prees me een prettig geprijsd tweedehandse laptop aan, van het merk Compaq. Ik die zweer bij Parker en Bloknoot of bij een (vaste) IBM vroeg me af of ik wel aan een laptop toe was. Maar die prettige prijs van de Compaq lokte en ach, verandering van spijs, u kent het wel en waarom zou een doelgroeploos mens als ik bang voor verandering zijn?

         Ik schafte dus de Compaq aan. Een uur later, de aansluiting van het apparaat op het netwerk verliep al even prettig als de prijs ervan geweest was, probeerde ik vergeefs de inhoud van mijn vaste IBM via een usb-stick over te hevelen naar mijn nieuwe, nou ja, mijn vrijwel nieuwe laptop (‘Haast niet gebruikt,’ had de verkoper zo vaak herhaald dat het ongetwijfeld waar was). Ook voor de bestanden van twee andere usb-sticks haalde mijn Compaq zijn neus op. Desgevraagd zei de verkoper dat er iets aan mijn documenten mankeerde, en aan mijn vaste IBM.

         Toen ik de volgende dag foto’s via mijn camera op het wonderapparaat trachtte te krijgen, en dat ook niet lukte, zocht ik opnieuw contact met de computerman. Wederom zei hij dat de fout bij mij lag, en bij mijn camera. ‘Ik heb nog wel een tweedehandsje voor je,’ bood hij aan. ‘Voor een prettig prijsje zeker,’ antwoordde ik en hing op.

         Na wat testen uitgevoerd te hebben, Microsoft mag dan flink misbruik maken van haar monopoliepositie, ze zijn nooit te beroerd om een helpende hand te bieden, kwam ik te weten dat mijn nieuwe laptop aan een aantal – niet nader gespecificeerde – euvels mank ging.

         Achtergrondinformatie ontving ik van een medewerker van het concern, die me heel vriendelijk te woord stond, en me op een speelse manier wat aanvullende testjes liet uitvoeren. ‘U hebt een driverprobleem,’ luidde de conclusie.

         In gewone mensentaal wil dit zeggen dat mijn Compaq een paar noodzakelijke elementen ontbeerde die nodig zijn om foto’s en documenten binnen te laten. Mijn laptop was een ongastvrije laptop, een valse egoïst die zich niets aantrok van mij en mijn verlangens.

         Met deze nieuwe informatie meldde ik me weer bij de computerman. ‘Ik lig al twee dagen in gevecht met dat tweedehandsje van u, en het einde is nog lang niet in zicht. Volgens Microsoft moeten er allerlei ingewikkelde reparaties uitgevoerd worden, en als het tegen zit, ben je er dan nog niet.’

         Hij bleef volhouden dat het allemaal aan mij lag, dat mijn bestanden natuurlijk ‘zwaar hingen’ van de virussen en dat het misschien een idee was om eens een cursus te volgen. ‘Het valt me steeds zwaarder om met digibeten te moeten communiceren,’ verzuchtte hij.

         ‘Het is eenvoudig op te lossen,’ zei ik gewichtig.

         ‘Fijn,’ zei hij, ‘waar denkt u aan?’

         ‘Een nieuwe computer kopen,’ zei ik.

         En dat deed ik. Ik trok naar een megawinkel in de Grote Stad waar ik een hypermoderne HP aanschafte, zilverkleurig als een vliegtuig uit Amerika.

         Toen de verkoper vroeg of ik iets met hem wilde drinken na diensttijd, zei ik: ‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen.’ Deze kroniek draag ik op aan de plaatselijke computerman – zonder diens tussenkomst had ik hem nooit ontmoet.

Aristide von Bienefeldt