Sicilië – Prinz Vogelfrei

Einsam zu denken — das ist weise.

Einsam zu singen — das ist dumm!

Friedrich Nietzsche – Idyllen aus Messina

Altijd had Tomasso rondgebazuind, op bescheiden wijze, dat hij zou promoveren op het werk van de Deense filosoof Søren Kierkegaard. In zijn familie was hij lange tijd een filosofische belofte geweest, ondanks dat zijn familieleden niets over filosofie wisten, maar misschien kwam het juist wel daardoor. Zesenendertig jaar oud was hij inmiddels, en ook al telde leeftijd niet in de filosofie, zijn promotie moest hij niet voor eeuwig blijven uitstellen. De dood kon onverwacht en ongenadig toeslaan, Kierkegaard was maar zes jaar ouder dan hij geworden. Stel dat hij plotsklaps het leven zou laten, waarvoor en waartoe had hij dan precies geleefd? Wat was hij nu helemaal waard geweest?

In het kader van zijn promotie zou hij ook gelijk de Deense taal leren. De enige Deense woordjes die Tomasso kende, had hij afgeleid uit de oorspronkelijke titels van Kierkegaards boeken die in de colofons van de Italiaanse vertalingen stonden – Tomasso bestudeerde graag colofons. Ook wist hij dat Kierkegaard ‘kerkhof’ betekende.

Op zich had hij de tijd om het te gaan doen, promoveren. Niet lang geleden was het uitgegaan met zijn vriendin waardoor hij zeeën van tijd gekregen. Het was voor hem als een donderslag bij heldere hemel gekomen, de breuk, maar het was het beste.

In filosofie was Chiara nooit echt geïnteresseerd geweest, wat niet wegnam dat ze altijd van alles met hem te bespreken had. Het ging over aangelegenheden die voor zijn gevoel nergens over gingen, maar die merkwaardigerwijs toch bijzonder veel tijd in beslag namen. Tijd die hij achteraf gezien beter had kunnen besteden aan zijn promotie of een cursus Deens.

Chiara had over vrienden gesproken, over familieleden, over collega’s bij de taxicentrale waar ze als telefoniste werkte, over kleding, maar Tomasso had er geen raad mee geweten, wat hij ook tegen haar had gezegd. Het had haar furieus gemaakt, zijn onbegrip, zijn harteloosheid, zijn kilheid, zijn desinteresse, zijn gebrek aan liefde. Maar om dan meteen het bed in te duiken met een taxichauffeur, daar kon hij niet bij.

Tomasso had onbaatzuchtig van haar gehouden. Als hij aandrong om de liefde met haar te bedrijven, en ze wilde niet, dan nam hij daar genoegen mee. Op de dagen dat hij tot onbaatzuchtige liefde werd gedwongen las hij in Kierkegaards Liefdedaden, dat op zijn nachtkastje lag, en hij peinsde of hij net als Kierkegaard zijn relatie moest verbreken.

Een relatie en onbaatzuchtigheid, een relatie en de weg naar het religieuze stadium; dat ging allemaal niet samen, dat had Kierkegaard scherp gezien. Het had pijn gedaan, de breuk met Chiara, maar de voorzienigheid had het voor hem gearrangeerd, zo moest hij het zien.

Nu hij serieus aan zijn promotie kon gaan beginnen moest hij ook maar eens proberen om het volledig afzweren van de lichamelijke liefde waar te maken. De aardse, lichamelijke liefde besmeurde zijn zoektocht naar het hogere en bezielde.

Tomasso was dus een man van vele ambities, maar zijn belangrijkste ambitie was poëzie. Onder het pseudoniem Tomasso de Silentio werden zijn gedichten in een literair tijdschrift gepubliceerd. Op applaus rekende hij niet. Integendeel, hij schreef voor de enkeling, en de enkeling gaf geen applaus. Applaus werd gegeven door de massa, en op het applaus van de massa zat Tomasso niet te wachten. Applaus was er voor de middelmaat.

Omdat de lente maar niet zijn intrede wilde doen in Turijn had hij voor eind maart een vlucht naar Sicilië geboekt. Daar in het zuiden zou hij inspiratie opdoen. Zuidelijker dan Rome was hij nooit geweest. Zijn oom, met wie Tomasso sinds kort weer samenwoonde, was van mening dat ten zuiden van Rome alleen maar dieven woonden. Daar wilde hij weleens het zijne van weten. Hij hield van zijn oom, maar hij had curieuze hobby’s. Twee keer per jaar maakte zijn oom een busreis naar een vogelbeurs in Zwolle – hij kweekte papegaaien – de rest van het jaar bleef hij thuis.

Tomasso was van plan op Sicilië een cyclus gedichten te maken onder de titel Nieuwe idyllen uit Messina, want bij toeval kwam hij erachter dat precies honderddertig jaar vóór hem Friedrich Nietzsche met een vrachtschip naar Sicilië was afgereisd en daar zijn Idyllen uit Messina had geschreven. Naar Nietzsches ideeën was het moeilijk te leven – hoe werd je een Übermensch? – zijn dichtkunst kon worden nagevolgd.

Tomasso vroeg zich af of het misschien was voorbestemd dat hij als een nieuwe Prinz Vogelfrei naar Sicilië zou gaan. Was hij een reïncarnatie van Nietzsche? Was dit misschien de eeuwige wederkeer?

Hoe dan ook kon hij de ironie waarderen dat hij het eiland per vliegtuig zou bereiken.

In de stalen vogel van Alitalia vanuit Milaan haalde hij Idyllen aus Messina uit zijn rugzak tevoorschijn en las het laatste couplet van de cyclus om in de stemming te komen:

Wie mir so im Versemachen

Silb’ um Silb’ ihr Hopsa sprang,

Musst ich plötzlich lachen, lachen

Eine Viertelstunde lang,

Du ein Dichter? Du ein Dichter?

Stehts mit deinem Kopf so schlecht? –

‘Ja, mein Herr! Sie sind ein Dichter!’

— Also sprach der Vogel Specht

Vervolgens staarde Tomasso ongeveer een kwartier lang met dezelfde serieuze gezichtsuitdrukking uit het raampje – aan zijn gezicht kon je nooit iets aflezen over wat hij dacht, had Chiara eens gezegd – en hij noteerde in zijn aantekenboekje:

Voorwaar, ik heb vleugels gekregen.

Gezwind zal ik vliegen, wat een zegen.

Geen grijze vacht, maar kleurenpracht!

Vanaf het Falcone-Borsellino vliegveld in Palermo reisde hij verder per trein naar Messina, een reis van ongeveer drie uur. In die trein maakte een hevige opwinding zich van hem meester. De warmte was bijna zomers, hij werd bedwelmd door de hemelsblauwe lucht en het glinsterende azuur van de Mediterraneo.

De hele treinreis lang reden ze langs de kustlijn en Tomasso bleef als was hij gehypnotiseerd kijken naar de zee, de hemel en de sinaasappels die aan de bomen hingen. Een pure idylle! In een roes noteerde hij onder het kopje ‘Zonneschijn’:

Vlekken dansen me voor ogen,

Heb ik mezelf soms bedrogen?

Ellendig, schuldig geweten, jij

gruwelijke, belachelijke keten!

Messina bleek een lichte teleurstelling. Het was geen lelijke stad, maar Turijn was mooier. Nietzsche had Messina nog vóór de grote aardbeving gezien, zo realiseerde Tomasso zich later bij het lezen van een informatiebordje, maar daarvoor was hij dichter, om het schitterende tussen de brokstukken en het gruis te vinden en vervolgens te bezingen. Op zijn hotelkamer schreef hij ‘Messina’, waarvan de voorlopige versie luidde:

Verlaten door haar bruidegom

ziet zij badend in tranen om.

Starend, wars, recht voor hem uit.

Geen zeeman die naar haar fluit.

Rond middernacht liet ze zich zien

stralend, aan mij alleen misschien.

Piazza Duomo — snel was ze verdwenen.

Amore, hoorde je mij dan soms wenen?

Tevreden ging hij slapen. De volgende morgen na het uitchecken nam hij nog een kijkje bij het gebouw van de Bank van Sicilië met uitzicht op de Straat van Messina, wat hem tot het gedicht ‘Ochtendgebed’ inspireerde – zoals anderen foto’s of filmpjes maakten van hun belevenissen en op Twitter en Facebook plaatsten, zo maakte Tomasso existentiële snapshots voor de enkeling die een literair tijdschrift las:

’s Ochtends bij de Banco di Sicilia,

God weet waarom ik er binnenga.

Blauw glinstert in gouden stralen

door ramen, Neptunus zal betalen.

Daarop storm ik naar buiten.

Deuren, ramen moeten sluiten.

Mensen vuurrood aangelopen —

Mijn vleugels willen ze kopen?

Schaterend vervolg ik mijn vlucht.

Gebeden voor mij — hoog in de lucht.

Hebben ze dan werkelijk geloofd

dat ík hen van iets heb beroofd?

Tomasso’s productie was niet te stoppen. In de trein naar Catania noteerde hij ‘Sterrenvlucht’:

Steeds hoger — niemand ziet me meer.

Vergeet me, dat is wat ik nu begeer.

Steeds hoger — niemand hoort me nog.

Ik lach, kwetter, is dit nu zelfbedrog?

Maar bij Taormina kwam een gezette man met een paardenstaart, kistjes en gehuld in zwarte kleding bij hem in de buurt zitten die naar snoeiharde elektrische gitaarmuziek luisterde, en als er iets was waarvan Tomasso niet hield, dan was het wel van banale, elektrische gitaarmuziek. Wat een hinderlijk persoon, dacht Tomasso.

De man zat met zijn rug naar hem toe, dus hij kon hem niet met zijn ogen duidelijk maken dat hij de geluidsoverlast weinig op prijs stelde.

Maar toen kort daarop een jong meisje de coupé binnenkwam, hoorde en zag hij de man niet meer. Nog nooit in zijn leven had hij zo’n goddelijk creatuur gezien, en omdat ze met haar rug naar hem toe zat, kon hij onbeschaamd haar kleine maar heerlijk gevormde lichaam bewonderen.

Dat ze langs de smeulende Etna reden, zag Tomasso wel, maar hij was dusdanig door begeerte overmand dat hij niet de ironie van deze situatie kon inzien.

Inmiddels had de man zijn muziek uitgezet. Het hinderlijke was nu dat de twee met elkaar in gesprek waren geraakt. Zo onopvallend en vlug mogelijk schoof Tomasso een stoel op zodat hij kon horen waar het gesprek over ging. Het meisje had zwarte nagellak, zag hij.

Op dat moment draaide ze zich om en keek hem recht aan. Tomasso wendde zijn hoofd af en tuurde uit het raam. Niet direct vanwege schaamte, ze was letterlijk oogverblindend. Hoe moest hij het met haar aanleggen, kolkte het door zijn hoofd. Elk moment kon ze uitstappen, en dan was ze verdwenen. Was ze een reïncarnatie van Lou von Salomé?

Tot zijn geluk bleek ze ook in Catania eruit te moeten. Koket liep ze richting de stationsbar – de liefhebber van elektrische gitaarmuziek was godzijdank verdwenen – en uit haar blikken die ze hem toewierp, maakte Tomasso op dat ze hem aanmoedigde. Hij was alleen niet in staat om op haar af te stappen en zoals hij had voorgenomen te vragen: ‘Vanaf welke sterren zijn wij elkaar toegevallen? – ze had hem behekst, hij was sprakeloos.

Toen ze de stationsbar verliet, kon Tomasso zijn ogen weer niet afhouden van haar korte, zwart leren rokje dat zo strak om haar onderlichaam spande dat het elk moment kon knappen. Ze leidde hem naar de achterkant van station, en voordat Tomasso precies doorhad wat er precies gebeurde, had ze haar lichaam tegen hem aangedrukt en hapte ze alsof ze een hongerig dier was. Haar tong draaide rond als een propellor. Tomasso liet het allemaal over zich heenkomen.

Het moet die avond geweest zijn dat hij zijn laatste gedicht schreef met de titel ‘Het scheepje verlangen’:

De Straat van Messina loopt dood,

ook voor die snelle, kleine boot.

Het scheepje verlangen

zet koers naar Catania —

Zie, rook komt uit de Etna.

Het kan worden verketterd,

nooit raakt het verpletterd!

*

Niets van het voorgaande stond in het korte krantenbericht in La Sicilia waarin melding werd gemaakt dat op 29 maart 2012 een boekhandelaar uit Turijn in een woning in de Via Barbagallo Pittà in Catania was neergeschoten. Wel werd verklaard dat de carabinieri nog steeds in het duister tastte over de toedracht van de afrekening, maar dat het vermoedelijk in de relationele sfeer lag.

Johannes van der Sluis

Volgende week: Valle d’Aosta