La charme discrète de la bourgeoisie

Er is veel lovenswaardigs te zeggen over Een Weense romance, het aantal jaren geleden ontdekte boek van David Vogel (1891-1944), zoals de groteske maar realistische (vooral jongere) personages en hun uitspraken – de werkelijkheid is nu eenmaal grotesk –, de cynische maar niet onware terzijdes, de Hebreeuwse mystiek, de snijdende dialogen, de prachtige vertaling, de sfeer van cafés, burgerlijke interieurs en de onderhuidse spanningen en psychische aberraties van hun bewoners, de etiquette van de bourgeoisie, die eerder discreet is met het oog op zichzelf dan met het oog op de ander, de George Grosz-achtige taferelen in de bordelen en nachtclubs, de emancipatiebeweging, het explosieve anarchisme, de oorlogsdreiging, de poëtische stadsbeelden van Wenen en Parijs, maar bovenal de duistere begeerte, lust, de broeierige sensualiteit en de daarmee gepaard gaande gitzwarte jaloezie en machtswil die ten diepste leven in het binnenste van vrouwen waarbij haat en liefde elkaar niet uitsluiten – de mannen zijn eerder hun prooien – en die soms aan de oppervlakte komen, bijvoorbeeld in dit deel van een niet verstuurde brief van de zestienjarige Lolita, Erna Stift, aan een jonge charmeur, Michael Rost, die een affaire heeft met haar concurrent, haar getrouwde moeder Gertrude, de Mrs. Robinson in het verhaal:

Ik ken jou niet. Ik wil je niet leren kennen. Je bent op agressieve wijze mijn kamer binnengedrongen en nu zit je hier, aan de voet van mijn bed, en je glimlacht. Waarom glimlach je zo de hele tijd zonder schaamte? Ik kan dat gezicht van jou niet uitstaan. Ik houd niet van je. Ik zal nooit van je houden. Ik zal die brutale grijns van je smoel wissen. Ik zal je doden. Ik zal je koud en hard en lelijk maken. Ik zal je doden. Ik zal je kussen. Ik zal je doden. Ik zal bijten. Ik zal je hier in de kist stoppen en telkens zal ik je tevoorschijn halen en je zult van mij zijn. Van mij van mij van mij! Niet van jou. Niet van haar. Dan zal ik misschien eventjes van je houden en je dan weggooien. Want ik zal je helemaal niet nodig hebben. En verdwijn hier voorlopig. Vooruit. Ga weg uit deze kamer. Je mag me één klein kusje geven, hier. En nu, verdwijn. Als jij meent dat ik mooi ben, zeg dat mij voordat je gaat. Ik begin met mijn teennagels en eindig boven op mijn schedel, vergeet dat niet. Dit alles is Erna Stift. Ik. Als je aardig zou zijn, zou ik jou altijd met me meedragen, ik zal dat echter niet doen. Je hebt geelachtig haar en je lacht ’s nachts. Nooit zal ik ook maar een greintje van je houden. Ik houd van jou. Als ik zou willen, zou ik naar je toe komen en mijn hoofd tegen je schouder leggen en ik zou zo een week blijven en zou niet eten. We zouden zo in een boot kunnen vertrekken en in een wereld terechtkomen waarin jij mijn geliefde zult zijn. Ik zou je van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat kunnen zeggen dat ik voor eeuwig van je zal houden. Zowel ’s nachts wanneer ik slaap als overdag wanneer ik eet of op de piano speel. Ik zou in staat zijn altijd je gelaatstrekken te schetsen. Om vierduizend schriften te vullen met de letters van jouw naam. […]

David Vogel

Een Weense romance kreeg juiste, maar weinig volledige aandacht van Maarten Asscher en verder was er een teleurstellende bespreking van Michel Krielaars in NRC Handelsblad (très boules). En hoewel het een open einde heeft, is het geen onvoltooide roman, zoals Krielaars beweert. Raymond van den Boogaard voelde de kracht van deze roman beter aan, net als de Duitse pers, bijvoorbeeld de recensent van dienst van de Frankfurter Allgemeine Zeitung: ‘Eines der außergewöhnlichsten Dokumente der jüdischen Literaturgeschichte des vorigen Jahrhunderts.’ Of Die Welt: ‘In der Präzision, mit der Vogel (…) seinen Protagonisten nach erster Entzündetheit mit wachsendem erotischem Ennui auf den (ver)blühenden weiblichen Körper blicken lässt, liegt eine Grausamkeit und Härte, die von Elfriede Jelinek gar nicht so weit entfernt ist.’ En de Times Literary Supplement: ‘A brilliant modernist novel.’ En Ma’ariv (Israëlische krant) oordeelt: ‘Deze roman is een wonder.’ Wat mij betreft geen superlatieven te veel voor David Vogel, die in één adem genoemd kan worden met Joseph Roth en Deszö Kosztolányi.

Een vraag voor literair biografen: zou de Groninger Nico Rost (deels) model hebben kunnen staan voor de hoofdpersoon Michael Rost? Vogel en Rost verbleven immers rond dezelfde tijd in Berlijn en zouden elkaar hebben kunnen ontmoet gezien de hoge caféfrequentie van Vogel. En Rost vertelde zijn geliefde [Getrude] verder nog over de grote rivier die door zijn stadje stroomt: ‘In de winter bevriest die en de jongelui schaatsen erop, er valt tot een meter sneeuw en de boeren dragen laarzen – mannen, vrouwen en kinderen.’ Maar in Rusland wordt er misschien ook veel geschaatst op natuurijs? En Rost is eveneens een Russische achternaam. Dat zegt echter weinig, want de genese van personages gaat door alle internationaliteiten heen. Ik houd me aanbevolen.

Johannes van der Sluis

David Vogel – Een Weense romance. Vertaald uit het Hebreeuws door Kees Meiling. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. 334 blz. € 21,99.