Een dagje naar het strand, gevonden in een van de bananendozen, is een korte roman. Het betreft de drieëntwintigste druk (jubileumuitgave) die in 1989 door Thomas Rap te Amsterdam op de markt werd gebracht. Rap gaf vaak heel kleine boeken uit. Dit is er ook zo een: 11,5 bij 17,5 centimeter, een flinke slag kleiner dan de standaardmaat die Reinold Kuipers voor een pocket aanhield, 12,5 x 20 centimeter.

heeresma een dagje naar het strandHeere Heeresma is na zijn dood een cultschrijver geworden. Af en toe flakkert de belangstelling voor zijn werk even op, zoals vorig jaar, toen Anton de Goede het boek Kaddish voor een buurt bezorgde en inleidde, of een jaar eerder, toen aan de in 2011 overleden auteur een nummer van Uitgelezen boeken werd gewijd (ook al samengesteld door Anton de Goede, overigens). Voor dat blad schreef ik dit korte artikel, over het laatste bij leven van Heeresma verschenen boek: Kijk, een drenkeling komt voorbij.

Even een citaat hieruit: ‘Het boek gaat, net als alle andere werken van Heeresma, over de rol die een eenzaam individu speelt in een onverschillige, op massaliteit draaiende maatschappij. Die eenling zal zich daar niet in kunnen voegen, maar dat is ook niet de bedoeling; het gaat om het verzet, dat altijd en overal moet worden geboden, tot het eind aan toe. (…) Daarnaast is er het almaar verder insluiten van de hoofdpersoon. Zijn gevangenschap is een fysiek navoelbare insluiting, een insluiting die Heeresma via zijn taal en via de eindeloos herhaalde droomfiguren teweeg weet te brengen.’

Voor Een dagje naar het strand geldt wat ik hierboven schreef over die insluiting… de hoofdpersoon Bernd (oom Bernhard), een alcoholist die een dagje naar het strand gaat met zijn gehandicapte en in beugels lopende dochtertje Walijne, dat bij zijn ex-vrouw en haar nieuwe man woont, zit volledig opgesloten. In geldgebrek, in alcoholisme, in zijn gevoelens dat hij een uniek persoon is en in zijn eigen taalwervelingen, die het hele boek door aan ons worden gepresenteerd. Er is letterlijk geen ontkomen aan.

Het wachten is op de doffe roffel van het noodlot.

In het begin van de dag neemt Bernd zich nog voor om niet te drinken. Dat gaat op een gegeven moment drastisch fout. Als een ware alcoholist maakt hij er vervolgens geen half werk van. Hij drinkt fors door. Die drankzucht is de achtergrondkleur van dit werk. De man drinkt bijna uit innerlijke noodzaak of overtuiging én omdat hij de drank nodig heeft als aanjager van zijn taalwolken. Het hele boek is te lezen als een innerlijke monoloog van de hoofdpersoon, een man in wie we zonder het te willen Heeresma zelf herkennen. Literair gezien mag dat niet, maar het werkt wel zo.

Net als veel andere werken van Heeresma is ook dit verhaal een parabel. Het ‘gaat’ niet alleen om het drankgebruik, waardoor de man het dagje uit met zijn dochter in het honderd laat lopen, het gaat over andere dingen. Vroeger zou een criticus die ‘wezenlijk’ of ‘existentieel’ hebben genoemd. Rudy Cornets de Groot (de vader van RHCdG) schreef over het boek: ‘Een dagje naar het strand is niet “autobiografie”. Het is meer dan dat. Het is de verbeelding van een zeer concreet verdriet, van een diep gevoeld verlies, in de gestalte van een nachtmerrie. (…) Ook het kind dat Bernd werd toevertrouwd in deze op de kop gezette zoektocht – hij zoekt iets, maar raakt het juist kwijt!’ – heeft iets verloren.’ (De kunst van het falen, p. 87).

Inderdaad, Een dagje naar het strand is een ‘op de kop gezette zoektocht’. De hoofdpersoon zoekt niet zozeer iets, hij raakt iets kwijt. Op het laatst is dat, letterlijk, het kind. Als hij in de slotalinea’s op het strand ligt, starnakel bezopen, merkt hij dat het kind weg is. Dat dochtertje, voor wie hij oom Bernhard is, is letterlijk zijn oogappel, maar hij kan haar niet bij zich houden. Zijn neergang (of verloedering) luidt haar verdwijning in.

De hoofdpersoon is geen held in de traditionele betekenis van het woord. Hij is ook geen anti-held. Ik zou hem eerder een sukkel noemen, al is sukkel weer te grof gezegd misschien. In de loop van het verhaal zien we hem verworden, wegzakken. Ik had dit boek jaren geleden ooit gelezen, maar het lijkt wel of ik de onderliggende tragiek pas nu, na herlezing, helemaal kan doorgronden. Want het is een diep-tragisch boek. Beklemmend. Alsof Heeresma eerst heeft besloten alle hoop te laten varen en toen pas begon te schrijven.

Naast alle dofheid is het boek soms humoristisch, in de al genoemde monologen van de hoofdpersoon en in de manier waarop hij dingen observeert. Bij Heeresma is de archaïserende, ironische wending nooit ver weg. Een citaat. Bernd heeft wat bier gekocht en een schelp voor Walijne bij een souvenirwinkel. Walijne was hem kwijt. Hij vindt haar in paniek op het strand terug.

‘Walijne kreeg weer belangstelling. Wat heb je in je zakken, vroeg ze nieuwsgierig en nog een beetje nasnikkend. Flesjes limonade?

Nee, zei hij. Het is bier maar voor jou heb ik iets speciaals meegebracht waar je heel blij mee zal zijn. Hij haalde de schelp die in armelijk vloeipapier was gewikkeld te voorschijn en smaakte de voldoening Walijne weer te zien opfleuren. Ze kreeg een blos van opwinding, scheurde driftig het papier los en hield de schelp meteen aan haar oor. Ze was weer helemaal verzoend met het leven.’

Wat ik in die alinea’s lees, is iemand die een volwassene speelt, een volwassene die er een dagje op uit is met zijn kind (dat niet bij hem woont, hem als het ware niet toebehoort). Hij moet het kind een leuke dag bezorgen, iets waar hij jammerlijk in faalt. Ondertussen zet hij het op een zuipen. De effecten daarvan worden hier al zichtbaar. Een zeker decorumverlies (‘het is bier’) en een nagemaakt-volwassen schouwing van het geestelijke leven van zijn kind dringen zich naar voren. Hij probeert alles een beetje weg te poetsen. Niks aan de hand. Gewoon een vader en een dochter aan het strand.

Dit gewrongen, beklemmende verhaal heeft me tot in mijn merg geraakt. Tot nu toe wist ik wel dat Heeresma een groot schijver was, maar in dit boek doet hij dat ook. Hij grijpt je in de eerste regels (‘Daar was hij in de val gelopen. Waar de eindeloze laan, met zoveel enthousiasme betreden, zich had versmald tot een geasfalteerde bedding tussen al het steen van het centrum, begon de vermoeidheid uit zijn enkels op te stijgen naar zijn knieën en verder) al bij de lurven en laat je niet meer los tot je bijna honderd bladzijden later naar adem happend achterblijft.

Die eerste regels vatten het hele verhaal overigens samen. Een man die in de val is gelopen. Welke val? De val die hij zelf heeft opgezet, vermoed ik. De laan versmalt zich, hij komt in steeds nauwere straten terecht en voelt de vermoeidheid opkomen, een vermoeidheid of vermoeidheidsroes die hem in de loop van dit dagje definitief in de ban zal krijgen.

Chrétien Breukers