Jeugdzonde

Toen Coen Peppelenbos mij drie jaar geleden vroeg of ik er iets voor voelde om kronieken te schrijven voor Tzum.info, reageerde ik met: ‘Ik wil het graag proberen, maar ik waarschuw je: ik heb het nooit eerder gedaan.’ We zijn intussen 82 kronieken verder, en een schitterende bundel waarin 51 best-offs zijn samengebracht en die door Literair Nederland (en België) met veel applaus is ontvangen (voor de liefhebbers: haast is geboden, de eerste druk is bijna uitverkocht!).

Ik leefde dus in de veronderstelling dat de eerste kroniek die op Tzum.info verscheen (‘De bewaker, het flesje en de weddenschap’) de allereerste was die ik ooit geproduceerd had. Dat blijkt toch een beetje anders te liggen.

Gisteren vond ik, ik was de zolder aan het opruimen, een schoenendoos met stoffelijke fragmenten uit mijn hoogst persoonlijke verleden. Toen ik de inhoud doorwerkte, die voornamelijk bestond uit kassabonnen (van 45-toerenplaatjes en boeken gekocht bij de Slegte), incomplete kaartspellen uit de nalatenschap van een oom die ik nooit gekend heb en zwart-wit foto’s van mannelijke filmsterren (uit tijdschriften geknipt), bleek daar ook een schrift bij te zitten.

Het was een schrift met een donkerblauwe, harde kaft, en een wit etiket waarop iemand ‘Verhaaltjes, geschaakt uit het echte leven’ gekalkt had. Pas nadat ik ze las – het bevatte vijf verhaaltjes – besefte ik dat ik ze zelf geschreven had. Even twijfelde ik nog wel, ik herinnerde me hoegenaamd niets van de inhoud, maar het handschrift – lange, puntige uithalen die een wollig kinderschrift weg proberen te moffelen – gaf de doorslag. Ik was de schrijver van de verhaaltjes.

En ik had het bewijs in handen dat mijn eerste Tzum-bijdrage niet mijn eerste kroniek was. Dit is kroniek # zero, en ik schreef hem op mijn zeventiende:

Mensen kijken

Laatst zat ik in de metro, op weg naar huis. Ik was moe en ik verveelde me. Zoals altijd als ik in de bus of in de metro zit en me verveel, begon ik mijn favoriete spelletje te spelen dat ik als titel ‘Mensen kijken’ gegeven had.

Lang hoefde ik niet naar een prooi te zoeken. Tegenover me zat een meisje, ze was adembenemend mooi. Ze droeg een gehaakt, appelgroen jurkje en naast haar stond een boodschappentas. Ze leek zich, net als ik, te vervelen. Na een aantal hoogmoedige blikken, zo van ‘Kijk, hier zit ik en ik ben mooi’ verspreid te hebben over de omstanders, begon ze haar tas te doorzoeken. Ze trok er een pakje Marlboro’s uit, maakte het open, maar bedacht toen kennelijk dat je niet mag roken in de metro, en wierp het met een verontwaardigd gebaar terug in haar tas.

Ze leek besluiteloos nu, en nog steeds in diepe verveling gedompeld. Na een nieuwe inspectieronde door haar tas vond ze iets wat haar verveling temmen kon. Het was een doktersromannetje, eentje van het allerlaagste allooi. Ik voelde me verslagen. En die verslagenheid werd groter naarmate zij steeds gretiger begon te lezen.

Rechts van haar zat een ander meisje, ook zij had een tas bij zich. Zij was veel minder mooi, en dat was denk ik ook de reden dat zij mij niet of nauwelijks opgevallen was. De boekenkeus van haar buurvrouw had me dermate teleurgesteld dat ik wel wat afleiding gebruiken kon. Ik richtte mijn aandacht nu op haar. Ze was, toen ze er lucht van kreeg dat haar collega reiziger aan het lezen sloeg, ook begonnen haar tas te doorzoeken. Er wordt wat af verveeld in de metro, net als in de bus en in de trein. Ik weet daar alles van.

Met een triomfantelijke blik en een armzwaai, die zo weids was dat het zo’n beetje iedereen in de coupé moet zijn opgevallen trok ook zij een boek tevoorschijn. Dat boek was De Toverberg van Thomas Mann. Nu had zij ook zoiets van ‘Kijk, hier zit ik’, wat in haar geval natuurlijk niet gevolgd kon worden door ‘en ik ben mooi’, maar door iets in de geest van ‘en ik lees Thomas Mann.’

Ze sloeg het boek open. Ze was op pagina 93 gebleven. Toen ik twee stations later opstond, keek ze op, en knipoogde naar me. Eenmaal op de kade, bedacht ik dat ze aangevoeld had dat ik haar in de gaten had zitten houden. Misschien hoopte ze stiekem dat ik haar in een verhaaltje zou verwerken. Dat is nu dus gebeurd.

En zo heeft iedereen recht op zijn eigen jeugdzonde. Ik ben er eigenlijk wel een beetje trots op dat die van mij een kroniek is…

Aristide von Bienefeldt