Open brief aan mevrouw Cornelia Molendijk,

toegegeven, het is wat onpersoonlijk, maar omdat u op geen enkele mail reageert richt ik me op deze manier tot u. Twee jaar geleden was het al niet anders. In een interview aan De Telegraaf had ik gepleit voor het behoud van de hofstede van mijn grootouders, u weet wel, de laatste authentieke herenboerderij van Rozenburg die het dreigt af te leggen tegen de Blankenburgtunnel. Ik had u gevraagd of u het stuk wilde overnemen in De Schakel, het lokale sufferdje waarin u uw journalistieke vruchten afzet.

Pas toen een aantal medestrijders u benaderde ging u overstag en plaatste u het interview – dat u aan geen enkele bronvermelding deed, en zelfs de naam van de schrijfster achterwege liet, daar zult u ongetwijfeld een geldige reden voor hebben gehad.

Het zal u niet ontgaan zijn dat ik intussen een boek gepubliceerd heb – En weer zat er een Paul Newman in de keuken – waarin ik opnieuw pleit voor het behoud van de hofstede, en aandacht vraag voor de situatie van mijn moeder, de huidige bewoonster, die na 55 jaar (en na drie onteigeningen in het verleden) af dreigt te glijden in een dakloze staat.

Uw stilteoffensief ten spijt is mij toch een en ander ter ore gekomen. Laat ik nu, geloof het of niet, van een van de diertjes die uw verlicht universum bevolken, u weet wel, die geinige huis-, tuin- en keukenmol (dat knotsgekke beest waar u eens een kostelijk stukje over schreef in uw literaire periode), vernomen hebben dat u besloten heeft mijn boek dood te zwijgen.

Een mol is dan wel blind, maar verre van doof, en zo kwam het dat hij u heeft horen zeggen, tijdens topoverleg in huize Molendijk, dat ik ‘slechts geïnteresseerd zou zijn om over mijn seksuele escapades te schrijven.’ U lijkt de indruk te wekken dat ik de tragedie die mijn familie ten gronde richt gebruik om eens lekker uit te weiden over mijn seksleven.

Natuurlijk heeft u het volste recht om kritiek op mijn werk te hebben, maar ik vraag me af waarom u er dan niet voor kiest om een (why not dodelijke) recensie te schrijven, of mij een aantal kritische vragen voor te leggen. Want is het niet zo dat u, door mijn boek in de ban te doen, al die brave Rozenburgers de kans ontneemt kennis te nemen van de ins en outs van het drama dat zich in hun achtertuin afspeelt?

Tussen haakjes, ik betwijfel of u mijn boek wel gelezen heeft of misschien deel uitmaakt van de happy few die er een neus voor heeft om seksueel getinte passages moeiteloos op te sporen. Want – zeg ik met klem – 295 pagina’s van mijn boek hebben niets met vleselijke lusten te maken, die gaan over mijn pogingen om aandacht voor mijn moeder te krijgen, over de deuren die dicht gesmeten werden als ik het belang van historisch erfgoed weer eens aankaartte, en over het ziekteproces van mijn tante die aan Alzheimer ten onder ging.

Ik vind het merkwaardig dat u uitspraken doet over de boerderij zonder dat u de achtergronden kent (alweer een bewijs dat u alleen de sekspassages van mijn boek heeft gelezen) en, ik houd het meest verbazingwekkende voor het laatst, zonder dat u de hofstede ooit bezocht heeft.

U heeft de negentiende-eeuwse keuken nooit gezien, ook de gewelfkelder uit 1715 is u onbekend, net als de balk die een jonge eik was toen Johannes Vermeer zijn meesterwerken schilderde en waaraan een vorige bewoner een vlastouw knoopte om zich het graf in te slingeren en zo de komst van mijn grootouders mogelijk maakte.

De ter dood veroordeelde hofstede is een van de oudste gebouwen van Rozenburg – ouder dan de molen en het voormalige stadhuis – en vormt het laatste symbool van de boerengemeenschap die het eiland eeuwenlang geweest is, maar u verslaat liever vijftigjarige huwelijksfeesten en korfbalwedstrijden.

Jaren geleden schreef u een boek over het kleinste huisje van Rozenburg, nu heb ik een boek geschreven over het grootste huisje van Rozenburg. U en ik hebben veel gemeen. Verschillen zijn er ook. Zo ontving ik zojuist een compliment van Maarten ’t Hart: ‘Hartelijk bedankt voor je boek […]. Ik ben erin begonnen en kon niet ophouden voor ik het uit had. Voortreffelijk gedaan.’

Amicale groeten,

herenboerderij

Rijk de Jong