Wie mij ook maar een beetje kent, weet dat ik een hekel heb aan hippies. Hun verhalen over vrijheid, blijheid en geen taboes klinken natuurlijk prachtig, maar in de praktijk zijn hippies grenzeloze egoïsten: alles moet wijken voor hun eigen totale vrijheid, dat anderen daar het slachtoffer van worden interesseert ze geen reet. Toch is er één hippie, een echte, voor wie ik al sinds ik hem ontmoette een zwak heb. Ik denk dat dat komt door zijn openheid; hij is volkomen eerlijk, zegt wat hij denkt ongeacht de gevolgen, ook voor hemzelf.

Ik ontmoette Hans Plomp ergens in de eerste helft van de jaren negentig, toen we allebei moesten optreden tijdens een literaire avond in De Effenaar te Eindhoven. Onmiddellijk nadat we ter kennismaking de hand hadden geschud raakten we aan de praat, en het was alsof we elkaar al jaren kenden – allicht had dat te maken met zijn hierboven reeds geroemde openheid. Ik herinner me nog levendig hoe hij vertelde, breed glimlachend, dat hij zichzelf letterlijk de literatuur ingetrokken had. Het was uitgever Johan Polak (aan wie Hans als ik het me goed herinner was voorgesteld door Gerard toen nog van het Reve) die hem wel leuk vond – ‘Ik was een stuk slanker dan nu, zeg maar Hans Rank’ – en zei hem wel op weg te willen helpen in de literaire wereld. Polak zou het werk van Plomp graag lezen en dat dan bij hem thuis doornemen met de jonge auteur; mocht Polak al besluiten om het niet zelf uit te geven, dan zou hij Hans bij de juiste mensen introduceren. Al snel werd het Hans duidelijk dat Polak bijzonder van hem gecharmeerd was. Daarover kon ook geen misverstand bestaan, want de uitgever verzocht Hans om hem af te trekken. Daar Hans graag wilde dat zijn boek zou verschijnen, en hij geen idee had of Polak hem daarbij nog wilde helpen als hij zou weigeren, had hij maar toegestemd. Nooit zal ik vergeten hoe hij voordeed hoe hij dat had aangepakt: ‘Nou ja, zo een beetje, van hem weg leunend en met afgewend gelaat’. Of Polak ook daadwerkelijk de hand gehad heeft in het verschijnen van Plomps debuut De ondertrouw. een somber herenboek in negen hoofdstukken (A. Manteau n.v., Brussel/Den Haag 1968), dat weet ik niet. Wel weet ik dat Plomp werd binnengehaald als literair wonderkind, als hét talent van de nieuwe generatie schrijvers – hij was pas 24 jaar toen zijn debuutroman verscheen.

(Later ontdekte ik dat Hans ook had geschreven over zijn ontmoetingen met Gerard van het Reve en Johan Polak. In het verhaal ‘Zwart gat, wit licht’, in de bundel Gulle Nachtmoeder (Nioba, Uitgevers, [Antwerpen] 1987). Daarin staat het net iets anders dan ik me herinner dat het mij werd verteld, zie ik nu bij herlezing:

Ik was getrouwd, er was een kind op komst, geen geld. Johan Polak was helemaal niet uit het veld geslagen. Ten eerste viel hij vooral op heteroseksuele jongens, ten tweede lag de rol van vaderlijke beschermer hem. Hij zou de arme, weerloze, ondeugende jonge schrijver in spé onder zijn hoede nemen. Er was een fonds in zijn familie voor aankomende jonge kunstenaars, dat mij vierhonderd gulden per maand zou kunnen betalen. Het zou natuurlijk wel prettig zijn, als daar ook iets konkreets tegenover kon staan. De uitgever aftrekken, namelijk. Hoewel ik er weinig voor voelde, had ik er ook geen bezwaar tegen. Als er maar niets van mij verwacht werd, geen opwinding, niet naakt zijn, geen gepoer in mijn anale opening. Dat was in orde. Desnoods mocht ik mijn hoofd afwenden.

Beste Johan. Zo bescheiden in je onbescheidenheid. Ik begreep niet hoe een man van mijn vaders leeftijd, bevrediging kon vinden uit zo’n minimale liefdesdaad. Een jongen, op de rand van het bed gezeten, een beetje verveeld en met een zekere minachting voor het twaalf-jarige jongensspelletje dat zijn beschermer speelt. Voor mij een mechaniese handeling, al was het natuurlijk prettig en strelend dat iemand zò gek op me was. Zo trok ik, jaar na jaar, één maal per week, op vaste tijden, het zaad uit de lul van de uitgever. Maar uitgeven deed hij me niet.

[pp. 59-60])

Na het verschijnen, twee jaar na De ondertrouw, van Het Amsterdams Dodenboekje. een strooibiljet (Thomas Rap, Amsterdam 1970) was Hans Plomp helemaal spekkoper: zowel populair bij het literaire establishment als held van de alternatieve jongeren, die volgens mij toen ook al hipsters werden genoemd.

Plomp was enorm gewild in die tijd, werd constant gevraagd om te komen voorlezen, alles wat hij schreef werd gedrukt.

Aan zijn status als literair topauteur kwam, aldus Plomp, abrupt een einde toen hij de verhalenbundel In de buik van moeder natuur publiceerde. Te mystiek, was het oordeel van de literaire critici, te zweverig, geen letterkunst. Deze snelle val zat hem nog steeds erg dwars, merkte ik in De Effenaar, het had hem erg bitter gemaakt – niet zozeer het feit dat hij niet langer populair en gevierd was, maar de reden daarvan. Dat hij na de negatieve ontvangst van In de buik van moeder natuur (Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam 1976) gewoon doorging op de ingeslagen weg en zich niet heeft laten verleiden tot zelfverloochening om zijn populariteit terug te winnen, ook dat nam mij zeer voor hem in en maakte dat ik hem bewonderde: standvastigheid vind ik een prachtige karaktereigenschap. We gingen als vrienden uit elkaar, na onze eerste ontmoeting. Met de plechtige belofte dat we zeker contact zouden houden.

(wordt vervolgd)

Karel ten Haaf