Chrétien Breukers (De Contrabas) en Mark Cloostermans (De Standaard) duiken onder in het oceaangelijke oeuvre van Georges Simenon, de man van vierhonderd boeken. Naar aanleiding van de 25ste verjaardag van Simenons overlijden lezen zij een selectie van 25 titels, zowel Maigrets als romans durs, zijn ‘serieuze’ romans. Twee Tzum-bloggers om Simenon op de hielen te zitten.

Zondag was het tweede boek van Georges Simenon dat ik las, na Brief aan mijn moeder. Het is een wat broeierig boek, dat zich tot mijn verbazing in de bibliotheek van mijn vader bevond. Wat moest mijn vader, een kruidenier zonder literaire aanvechtingen, met een boek van die merkwaardige Simenon?

ZwarteBeertjesSimenonZondagHet boek ‘gaat’ over een man, Emile, die wordt gekoeioneerd door zijn vrouw Berthe en een gelukkige lichamelijke verbintenis aangaat met het Italiaanse dienstmeisje Ada. Berthe betrapt de twee tijdens een middaglijk herdersslaapje en wil dat Ada wordt ontslagen. Hij weigert. Zijn vrouw en hij besluiten de schijn van het huwelijk op te houden, het lieve leven gaat door.

Maar Emile wil van Berthe af en vergiftigt haar langzaam, door haar steeds hogere doses arsenicum (of iets dergelijks) toe te dienen. Na elf maanden is ze klaar voor een dodelijke portie, verstopt in een risotto. De afloop is meer dan fataal, want Berthe eet de risotto niet zelf op, ze geeft het bord door aan Ada. Die de rijst met smaak naar binnen werkt. Emile kan natuurlijk niet ingrijpen, en hij beseft dat Berthe doorhad hoe het allemaal in elkaar stak.

Mijn vader was niet de man voor dit soort boeken. Ik wel. Tenminste, na het lezen van Zondag begon mijn levenslange fascinatie voor Simenon. Er was iets in de manier van schrijven die mij meteen greep. Ik citeer de eerste alinea’s van Zondag:

Hij had nooit een wekker nodig; met zijn ogen nog dicht was hij er zich al een tijdlang van bewust dat de zon tussen de twee smalle spleten van de luiken doorscheen, toen hij eindelijk een gedempt rinkelen hoorde in de smalle zolderkamer, juist boven zijn hoofd.
Hij kende die kamer alsof het de zijne was, met het ijzeren bed en de donkerrode deken, de wasbak op een gedraaide voet, de geëmailleerde waterkan op de grond en het stuk bruin tapijt dat nooit op zijn plaats lag; hij kon de grootte van de vlekken op de witgekalkte muren wel dromen, evenals de scheefgetrokken, smalle, zwarte lijst van een Madonna in een hemelsblauw gewaad.
Hij kende ook de wat wilde, kruidige geur van Ada, die altijd veel tijd nodig had om zich aan haar slaap te ontrukken. Zij bewoog nog niet. De wekker rinkelde nog steeds en Emile werd ongedurig. Zijn vrouw, roerloos naast hem in het brede notehouten bed, hoorde het ongetwijfeld ook, maar zij zou niets zeggen, geen vinger verroeren, want dat behoorde tot haar taktiek.
Dit was voortaan van geen belang meer. De dag was er, hij wist het al, eer hij zijn ogen opende, nog voor hij er zich rekenschap van gaf dat de zon was opgegaan, dat de vogels tjilpten en de twee witte duiven koerden.
Daarboven draaide Ada zich ineens om, strekte een bruine arm uit, terwijl haar hemd midden op haar borst openhing en haar hand over het marmer van het nachtkastje tastte.

Dit is de roman in een notendop: de man, zijn echtgenote en de dienster. Alleen Emile en Ada worden bij naam genoemd, om het verbond dat ze hebben al meteen duidelijk te maken. Er wordt ook verteld dat Emile haar kamer heel goed kent, en de geur die om haar heen hangt, een geur van voor Axe was uitgevonden, ‘de wat wilde, kruidige geur’.

Ik weet nog goed hoeveel indruk dat op mij als jonge lezer maakte. De ochtendlijke verwarring, die meteen wordt gevuld met beelden, verwarring en geur; een beter begin van een  roman is bijna niet denkbaar. Niets wordt benoemd, alles wordt opgeroepen, de lezer zit meteen midden in een verhaal, het verhaal zal zich vanaf dit begin met een dwingende kracht ontrollen. Net als in de Maigrets gaat het in de roman durs om de plot, de boeken van Simenon zijn een wolk van sfeer en taal.

Natuurlijk heeft ook Zondag zich vermomd als een ‘echte’ roman, met gebeurtenissen, broeierigheden en wat er verder bij Simenon in het algemeen ter tafel komt, maar het boek draait voortdurend om de relatie tussen Ada en Emile, tussen de dienster en de chef, een relatie die Simenon in het echt ook decennia onderhield met zijn huishoudster, een vrouw die hem zo trouw was als Ada trouw is aan Emile; wellicht niet tot in de dood, maar zelfs na Simenons dood kwam er geen onvertogen woord over hem over haar lippen.

Zondag is een ode aan deze liefdesrelatie. Heel mooi is de manier waarop Simenon beschrijft hoe Ada en Emile voor het eerst met elkaar naar bed gaan, of beter: hoe Emile haar voor het eerst overweldigt; bij Simenon lijken veel mannen op Dominique Strauss-Kahn, seks en geweld liggen heel dicht bij elkaar, maar in dit fragment zien we ook hoe die gewelddadigheid niet altijd negatief hoeft te worden geduid:

Hij had nooit aan Ada gedacht. Hij had zich ternauwernood ooit voorgesteld dat zij een vrouw was. Tot op de dag, dat herinnerde hij zich precies, dat Berthe met het bestelwagentje naar de stad was gegaan om inkopen te doen, lakens en kussenslopen.
Na zijn middagdutje was hij weer naar huis gegaan en had daar Madame Lavaud op een stoel in slaap aangetroffen, met haar kin op haar borst. Nieuwsgierig omdat hij Ada niet zag, was hij de trap opgelopen en had haar halfluid geroepen. Toen hij geen antwoord kreeg, was hij de trap verder opgeklommen en had hij de deur van de zolderkamer opengedaan.
De luiken waren dicht. In het half-duister sliep Ada naakt op haar bed, waarvan ze de dekens niet had opengetrokken.
Hij had geaarzeld, niet om Berthe, maar om Pascali, voor wie hij een beetje bang was.
Hij wilde niet dat zijn dochter zou kunnen beweren dat hij haar met geweld genomen had of omdat ze sliep, en bij het bed komend had hij verschillende malen geroepen: ‘Ada… Ada…’
Hij was er zeker van dat zij hem gehoord had, maar zij bewoog zich niet, hield haar ogen gesloten en haar benen een beetje uit elkaar.
Toen had hij haar aangeraakt, eerst met de vingertoppen, en hij had een rilling over haar lichaam zien glijden.
‘Ada…’
Met half-open lippen had ze gezucht zonder iets te zeggen, maar hij had durven zweren dat ze met moeite een glimlach had bedwongen.
Vooruit dan maar. Hij had haar genomen, weigerend nog verder na te denken, en hij was verbaasd geweest over de stralende uitdrukking die op het gezicht van het wilde meisje was gekomen.
Nooit eerder had hij een dergelijke verrukking bij een menselijk wezen gezien en hem plotseling met hartstocht in haar magere armen sluitend, zijn borst tegen de hare drukkend met een onvermoede kracht, had ze iets gepreveld dat zoveel betekenen moest als: ‘Eindelijk…’
Terwijl hij in de war gebracht zijn genot wilde bedwingen, begon zij te snikken van geluk, van een diepe, opwellende innerlijke vreugde, en tegelijk ook van een smartelijke vreugde, zuiver en troebel tevens, waarvan hij het bestaan niet vermoedde.

Het is bijna ondenkbaar dat dit in een hedendaagse roman zo beschreven wordt. Toch zijn het net deze fragmenten die het boek, ik aarzel om het zo te zeggen, maar zeg het toch, een zekere eeuwigheidswaarde geven. Seks en overheersing zijn hier op subtielere manier verweven dan in Vijftig tinten grijs, de huidige hit in het BDSM-genre, en zelfs subtieler dan in Histoire d’O, toch een klassieker. Simenon laat de lezer meer ondergaan.

Simenon beschrijft een man die zijn instincten volgt, maar die de vrouw die hij net heeft genomen niet begrijpt. Simenon zelf zag seks als de enige mogelijke vorm van communicatie tussen mensen, en zelfs die vorm schiet blijkbaar tekort. Dit besef verleent Zondag een mooie, tragische glans, en het boek staat na jaren nog steeds hoog op mijn persoonlijke lijst van favoriete boeken. Niet om het verhaal, maar om dat tragische besef.

Tot slot. Simenon verstopt in bijna alle boeken zichzelf, of iemand die op hem lijkt, en meestal zijn de bijfiguren ook op echt bestaande mensen gebaseerd. Zijn romans en policiers bevatten allemaal brokstukken van zijn eigen leven, en vormen samen zijn fictionele autobiografie. Daarom is zijn oeuvre ook zo hecht. In het stuk waaruit ik al eerder citeerde, verschenen in de Paris Review, zegt hij hierover iets moois:

Interviewer: One more question, if I may. Has published general criticism ever in any way made you consciously change the way you write? From what you say I should imagine not.

Simenon: Never. I have a very, very strong will about my writing, and I will go my way. For instance, all the critics for twenty years have said the same thing: ‘It is time for Simenon to give us a big novel, a novel with twenty or thirty characters.’ They do not understand. I will never write a big novel. My big novel is the mosaic of all my small novels. You understand?

Wij, de lezers die in 2015 nog steeds bezig zijn om die romans te lezen, begrijpen dat. Simenon schreef een fragmentarisch oeuvre met een grote interne samenhang. Een oeuvre dat aan aantrekkelijkheid niets verloren heeft.

Chrétien Breukers