1976, Bob Bouber, Voor niets

(een persoonlijke geschiedenis in 50 en enige Nederlandse levensliederen).

Twee maanden geleden ben ik met mijn jeugdvriend E. teruggegaan naar de plek waar we in 1976 op nationale boomplantdag deden wat kinderen op nationale boomplantdag doen. De noodgebouwen, waarin we samen de laatste klas van de lagere school doorliepen, stonden er niet meer. En de Sallandse boerderij, die ooit het sociale centrum van de wijk had moeten worden, was ook verdwenen: die ging dat jaar, onder schooltijd, in vlammen op, in de fik gestoken door het broertje van een klasgenoot. Een kwartier na ons bezoek aan de verdwenen school stonden we voor het huis waar E. in die jaren woonde. Via whatsapp stuurde hij zijn zus een foto van hun oude woning. Ze reageerde meteen met een weemoedig ‘Batenburg, daar waar mijn paard kon staan.’

Voor alle duidelijkheid: Batenburg verhoudt zich tot paarden, zoals de Keukenhof tot de kangoeroe. De hele wijk rook nog naar nat cement en de verantwoordelijke planologen hadden meer dan hun best gedaan om elke gedachte aan levende natuur uit te bannen. Our own personal Bijlmer, zo moet je het ongeveer zien. Een sociaal experiment, zo kun je het ook bekijken: wat gebeurt er als je vijfhonderd woningen tegen een boerendorp aan smijt en die vervolgens beschikbaar stelt voor mensen uit alle lagen van de bevolking. De wijk (alweer gedeeltelijk gesloopt) heet ‘Het Oostrik’. De lokale pers heeft nog altijd een flinke kluif aan de verslaggeving over autobranden, hangjongeren, hennepkwekerijen, mysterieuze explosies en messenprikkerijtjes. In 1976 kon het nog alle kanten op. Toen kon je nog volhouden dat je in een ‘landelijke omgeving’ woonde. En dat was ook zo. De buurt was een eiland dat aan alle kanten omringd werd door weilanden. ’s Nachts hoorde je de koeien. Met mijn vader haalde ik aardappelen bij de boer, op acht minuten rijden van ons huis. We aten sterappels uit een verlaten boomgaard en zwommen in de kolk aan de overkant van het kanaal. Het had een idylle kunnen worden. Sterker nog: dat was het op een bepaalde manier ook wel.

In het huis waar het paard van E.’s zusje had kunnen staan, stond altijd de radio aan. Ik kwam er, mede daardoor, graag. Tijdens de lunch roerde hij een half pak Brinta door zijn yoghurt. Op de achtergrond klonk het vaderlijke gebrom van een presentator die huisvrouwen liet raden wie de stem op de band was. Waar bij ons thuis de jaren zeventig nog steeds niet echt lekker van de grond waren gekomen, waren ze bij E. thuis in volle hevigheid losgebroken. Naar mijn idee leefden ze daar op Batenburg in een jaloersmakende weelde met hun Tupperware, stereo-installatie en vette Duitse bak in d’r lui carport. Daarbij reed E.’s moeder ook nog eens in haar eigen Simca en hadden ze (zij wel!) een hond.

Wij hadden een radio uit de jaren vijftig. Als mijn vader thuis was, mocht je daar niet aan komen. De kans dat ik Voor niets thuis heb opgepikt is dan ook klein tot zeer klein. Het feit dat ik Bob Boubers hit uit 1976 in mijn hoofd nog altijd in die keuken op Batenburg situeer (net als Hé Monique trouwens), wijst erop dat ik het nummer daar voor het eerst hoorde. Maar vreemd genoeg zijn het jongetje en zijn moeder waar het lied over gaat niet de oorspronkelijke bewoners. Dat komt misschien door deze regels:

Vanmiddag was m’n vrouw in de keuken bezig met het eten toen ons zoontje plotseling binnenkwam, met een papiertje in z’n hand. Hij liep naar d’r toe en gaf ’t aan d’r. En terwijl ze haar handen afdroogde aan d’r schort las ze wat erop stond…

Dat gaat namelijk gewoon over mijn moeder, die tot op zeer hoge leeftijd, de spot van haar vijf kinderen ondanks, schorten bleef dragen. Ik had zo’n moeder die om halfvijf ’s ochtends de boterhammen voor haar man in de keuken smeerde en tot half elf ’s avonds, als het fruit voor haar wettelijke echtgenoot moest worden ontdaan van schil, pit en harde stukjes, het bakhuis uitsluitend verliet om boodschappen te doen bij een winkel met de raadselachtige bedrijfsnaam ‘4=6’. Natuurlijk was ik jaloers op de bassist met z’n hartelijke, mobiele, bijdetijdse en sociaal actieve moeder. Ik begreep ook toen al wel dat wij in de ogen van onze buurtgenoten een soort dinosauriërs waren. Ergens in de jaren ’30 tot ’50 de vriezer ingegaan en te snel ontdooid in de magnetron van de jaren zeventig. Ik hield mijn moeder zoveel mogelijk voor mijn vrienden verborgen. Maar thuis liet ik me haar zorg natuurlijk heel graag aanleunen. Nota’s voor verrichte werkzaamheden hoefde ik bij haar dan ook niet in te dienen:

Schuur opruimen: 5 gulden 

De hele week m’n bed opgemaakt: 1 gulden 

Boodschappen doen: 50 cent 

Op m’n broertje gepast terwijl jij boodschappen deed: 25 cent 

De vuilnisbak buiten zetten: 1 gulden 

Voor het halen van een goed rapport: 5 gulden 

En ook nog de tuin aangeharkt: 2 gulden 

Totaal tegoed: ƒ 14,75

Ik deed wel eens een boodschap voor haar (meestal sigaretten) en ik geloof dat ik in april 1981 ook een keer – onder protest ‘ik ben je slaafje niet’ – een vuilniszak heb weggebracht. Maar verder trapte mijn moeder onophoudelijk in dezelfde opvoedkundige val waar ik ook nog dagelijks in tuimel. Als je kinderen inzet in het huishouden kost alles twee keer zoveel tijd en is de kwaliteit van het geleverde ongeveer een kwart van het resultaat dat je behaalt als je het zelf doet. Als gevolg daarvan leren ze (leerde ik het zelf ook) nooit en blijf je inderdaad van de vroege ochtend tot de late avond in touw.

U kent het nummer, natuurlijk. De moeder slaat liefdevol terug met een rekening voor alles wat ze in de, laten we zeggen, eerste twaalf jaar van het leven van haar lieveling voor hem heeft gedaan:

Ik heb je bij me gedragen tot aan je geboorte: gratis, 

Aan je bedje gezeten en voor je gebeden: gratis,

Alle dagen en weken voor je gezorgd en naar je 

omgekeken: gratis.

Iedere avond zorgen voor de dag van morgen: gratis, 

Je medicijnen gehaald en je schoolgeld betaald: gratis, 

Ik heb je kleren versteld en vaak om de dokter gebeld: gratis,

En tel dat allemaal op, je moeder doet alles gratis, voor niets.

Als ik Adriaan van Dis was, zou ik daar wel het een en ander op kunnen afdingen. Maar dat gaan we hier niet doen. Er zijn veel werk- en denkbare modellen als het gaat om goed moederschap. Maar ik hoop van harte dat ik voldoende feministes tegen me in het harnas jaag als ik zeg dat dit wat mij betreft het basismodel is, waar alleen in geval van uiterste nood in lichte mate van mag worden afgeweken. En ik weet waar ik over praat, want ik ben zelf zo’n moeder.

De moraal van Voor niets (nummer drie in de hitparade!) onderschrijf ik natuurlijk ook van harte:

Nou, toen-ie dat gelezen had stonden z’n ogen vol 

grote tranen 

En heel zacht zei-ie: “mammie, ik hou van je, heus waar” 

Toen nam-ie de pen uit d’r hand en schreef met grote 

hanepoten: “nota voldaan”

Die grote tranen mag u letterlijk nemen. Ik schiet elke keer dat dit nummer voorbijkomt weer vol. Dat betekent niks, dat weet ik ook wel. Atilla de Hun en Stalin hielden ook van hun moeder. Toch is het een ontroerende ode. Niet zozeer aan de moeder, maar aan de zorgzaamheid in het algemeen. En als zodanig misschien ook een geschikte conversation starter voor een gesprek over betekenis en invulling van het ouderschap. Voor mijn standpunt verwijs ik dus naar Bob Bouber. Die – ontdekte ik vandaag pas – trouwens ook verantwoordelijk is voor twee andere hits die ik tot mijn Nederlandstalige favorieten reken: deze en deze.

Volgende week: De boerenopstand van ’77. Stay tuned!

Erik Nieuwenhuis