Over liefde en drank en seks

Ik debuteerde in het jaar 1966 in Tirade met het verhaal ‘Mijne heren’, waarin sprake was van een correspondent op een verzekeringskantoor die graag schrijver zou willen zijn, maar nooit eens iets meemaakt dat waard is om te worden opgeschreven. Om het noodlot te tarten bezoekt hij soms een café, omdat hij van mening is dat het ware leven zich daar afspeelt. Alleen: hij drinkt niet gaarne en bekent: ‘En dat vind ik dan zonde van mijn geld, want om eerlijk te zijn en dat is toch een eerste vereiste voor een echte schrijver, houd ik helemaal niet zo erg van bier of andere alcoholhoudende dranken.’ Echte schrijvers drinken, denkt hij, mogelijk onder invloed van het adagium: Alleen de namen der grote drinkers leven voort. En even verder klaagt hij: ‘Dus dan zit ik de hele tijd maar bier te drinken, waar ik helemaal niet van houd. Bier ruikt naar braaksel en het smaakt bitter.’ Het verhaal ‘Mijne heren’ schreef ik op mijn éénentwintigste en ik ben die correspondent geheel uit het oog verloren, maar de vooruitzichten voor deze man op een vruchtbaar schrijverschap lijken mij ongunstig en de kans dat hij eindigt als alcoholicus groot.

Nog in datzelfde jaar schreef ik het verhaal ‘De koffer’, waarin het bier al iets forser vloeit en waarin ook het fenomeen ‘vrouw’ haar tol eist. Hoofdpersoon hier is een eenzame student, die geregeld zijn heil zoekt in cafés: ‘Je vergeet de boeken even en drinkt bier in cafés, waarvan je weet dat je er anderen ontmoet, die je kent en als je geluk hebt zelfs als vrienden kunt beschouwen.’ Ach ja… ‘Drinken heeft met dorst niets te maken,’ beweert hij, deze student in de paradoxologie. De alcohol zelf is het doel. Het gaat niet om het lessen van dorst, het gaat om het lessen van eenzaamheid. En veel meer nog dan het gezelschap van cafévrienden zoekt hij de liefde van een vrouw. Of hij ooit in rijpe bejaardheid rust en vrede zal vinden staat nog maar te bezien, want de hoop die alcohol wekt is altijd vals, net zo vals als de vrienden in het café, en de liefde van betaalde vrouwen.

Dit was in het eerste jaar van mijn schrijverschap, maar de kiem van mijn thematiek was reeds aanwezig: de paradoxale verstrengeling van de romantische elementen des levens: de zoektocht, de vrouw en het verlies.

Zoals bekend zijn seks en liefde niet zelden vijandig aan elkaar. Seks is een zuiver lichamelijke drift, terwijl de liefde de geest regeert. In toegespitste vorm is seks oorlog en liefde vrede. Als seks en liefde versmelten tot één conceptie, hetgeen in uitzonderlijke gevallen voorkomt, dan houdt de seks op seks te zijn en gaat het lichaam op in de geest, als deel van een groter geheel. Technisch is er geen verschil, het gaat slechts om de wijze van beleven.

Dezelfde tweedeling doet zich voor tussen drinken en dorst, twee menselijke behoeften die in toegespitste vorm niet per se in elkaars verlengde hoeven te liggen. Drinken kan zich, evenals seks, als een zelfstandige activiteit manifesteren, die met dorst geen enkele relatie meer onderhoudt. Drinken kan zich zelfs moeiteloos als de kwade genius voordoen van dorst, zoals seks dat kan in de liefde. Het valt dan ook nauwelijks te verwonderen dat drank en seks een complementerende aantrekkingskracht op elkaar kunnen uitoefenen, die ze tot bloedbroeders maakt in de strijd tegen iedere vorm van fysiek evenwicht en psychische rust. Seks en drank, verhitting en beneveling, beide op de bres voor de vernietiging van zowel het lichaam als de geest, ten einde te geraken tot de ultieme catharsis: de dood.

L.H. Wiener