Een van de dingen die je als dichter niet moet doen, of in ieder geval zo min mogelijk, is het plaatsnemen in commissies, jury’s, waar je geacht wordt een oordeel te vellen over het werk van collega’s. Vind ik. Je moet ook helemaal niet over hen willen schrijven. Schrijf je iets aardigs, dan zullen de andere dichters weten: zie je wel, dat is zijn vriend. Schrijf je iets lelijks, dan zullen ze zeggen: dit is een afrekening. Die is duidelijk geen lid van de club.

Over Cees van Ede kan ik gemakkelijk iets schrijven. Ik schrijf ons aan elkaar is zijn debuut, en iets zegt me dat het bij dit debuut zal blijven. Het boek is nauwelijks opgemerkt, zal verspreid zijn onder zijn vrienden en bekenden en die van zijn in 2010 overleden vrouw, Maud Keus. Want daar draait het om in deze bundel, de dood van een geliefde. Kanker.

Cees van Ede, Maud Keus: beide namen zullen de oudere lezer (gegroet!) wel iets zeggen. Van Ede werkte meer dan vijfendertig jaar voor radio en teevee, als presentator, filmrecensent en als eindredacteur van Het Uur van de Wolf, zijn overleden echtgenote werkte eveneens als producent en regisseur voor de televisie, waaronder jarenlang met Van Kooten & De Bie.

De bundel is mooi uitgeven, harde kaft, er is een cd ingestoken waarop de auteur alle verzen uit de bundel met een rustige, beschaafde dictie voorleest, afgewisseld door wat obligate pianomuziek van de stemmige soort. De gedichten zijn klassiek te noemen: grotendeels vormvast, niets nieuws onder de zon.

Wie zal toch de uitgever zijn die dit bescheiden risico durfde te nemen? Als ik IMMK google, kom ik uit op het Impresariaat Militaire Muziek, en die zal het niet wezen. Dus we mogen veilig aannemen dat de bundel in eigen beheer werd uitgebracht, de auteur zal een mooi pensioen genieten, het kan eraf.

Nu ken ik de heer Van Ede een heel klein beetje. In 2013 vormde ik met radiomaker Adeline van Lier de jury van de Plantage Poëzieprijs, een hobby van hard-core poëzieliefhebber Ko van Geemert, die ieder jaar voorzitter van de jury is. De winnaar ontvangt een kunstwerk, een bos bloemen, de complimenten van de jury en hij of zij mag tijdens ‘een feestelijke bijeenkomst’ het winnende gedicht voorlezen. Heel onschuldig en lief allemaal. Tegen Ko van Geemert zeg je geen nee, als hij je vraagt om in zijn jury plaats te nemen. Buiten de deftige Plantagebuurt in Amsterdam zal de prijs weinig bekendheid genieten, toch zenden er ieder jaar zo’n tweehonderd mensen een, twee of drie gedichten in. Ik heb dat zelf ook wel eens gedaan, heel lang geleden, en prompt won ik dat kunstwerk en die bos bloemen. Ze zullen allebei wel ergens gebleven zijn.

In 2013 won Cees van Ede, toen heb ik hem ontmoet, bij de feestelijke bijeenkomst waar hij zijn winnende gedicht ‘Zorgvlied’ kwam voorlezen. Het gedicht beschrijft de wandeling over de begraafplaats die je moet maken om bij zijn geliefde Maud uit te komen, de laatste strofe luidt:

Zo loop ik keer op keer
achter mijn geliefden aan
in de wetenschap dat zij
niet wilden dat ik mee zou gaan
en slenter ik verloren terug
over de Fluwelen laan.

Op de een of andere manier weet die Fluwelen laan me telkens te ontroeren. Hij maakt het gedicht àf, tilt het boven zichzelf uit. Het is misschien de droge toon waarop het verteld wordt, of het nuchtere feit dat die Fluwelen laan ook echt bestaat, misschien zit het in de combinatie van het verloren slenteren met die concrete plaatsbepaling, de weldadigheid, de troost, de lommerrijke luxe van het fluweel: precies waar een begraafplaats voor is bedoeld. En daarbij helpt het dat de dichter er twee woorden van maakt, door het fluweel van de laan los te koppelen ontstijgt het de plaatsbepaling, wordt het een eigenschap van deze laan.

Een ander gedicht uit de bundel, ‘Herinnering aan Bèze’, dat ik in zijn geheel zal citeren, toont de gedegen, ambachtelijke kwaliteit van de dichter, die ondanks de urgente thematiek van de bundel toch afstand weet te nemen, een lichte toets weet aan te slaan, het wordt allemaal net niet larmoyant. En nee, het is niet nieuw, niet revolutionair, en ik vermoed dat de dichter met deze ene bundel over die grote tegenslag in zijn leven wel zal zijn uitgeschreven, maar het zijn fijne, keurige, wat plechtstatige, archaïsche gedichten, die lezers in vergelijkbare situaties troost of verlichting kunnen schenken, en dat is een belangrijke functie van poëzie, zij het geen erg hippe.

Of de bundel ook daadwerkelijk in boekwinkels te verkrijgen is: ik zou het eigenlijk niet weten. Ik kwam de dichter een paar maanden geleden bij een andere gelegenheid weer eens tegen en toen overhandigde hij me het exemplaar, dat heel lang op de stapel ‘nog eens lezen’ heeft gelegen. Nu tik ik de naam van de dichter en zijn bundel maar eens op Google in en ja hoor, hij is gemakkelijk te vinden: Kees van Kooten en Adriaan van Dis hebben er zelfs iets aardigs over geschreven. Dus zo onzichtbaar als ik eerder veronderstelde is het nu ook weer niet gebleven.

Herinnering aan Bèze

Jij sloeg de oude vrouw wantrouwig gade.
We zaten op een bankje bij de bron.
Zij liep aan gene zijde van de kade
onder een wilgenboom bij lage zon.

Ook zij beëindigde haar promenade
op deze plek, waar de rivier begon
en waar een eenzaam ventje pootje baadde
en een gedachtenspinsel zich ontspon.

Zoals de vrouw daar zat en naar je keek
zag jij jezelf, maar vele jaren later
want – wrede speling van het lot – zij leek

op jouw reflectie in het zwarte water.
Je zei: ’t Is erger nog voor haar misschien
dat zij dat omgekeerd in mij zal zien.

F. Starik

Cees van Ede – Ik schrijf ons aan elkaar, IMMK.