Hans Faverey en de liefde is een uniek boek, vindt de schrijver ervan, Jan Oegema, zelf. Hij bekeek het werk van Hans Faverey vanuit een ‘nieuw’ perspectief: de liefde. En wat bleek hem, al schrijvend en onderzoekend? Hans Faverey heeft veel over de liefde geschreven, maar het blijft een beetje een heikele kwestie, Faverey en de liefde. Je kunt er eigenlijk niks over zeggen. Het kan vriezen, het kan dooien, of het kan, zoals vandaag, bewolkt zijn.

Oegema is als de bekeerling die God heeft gezien en er niet meer over kan ophouden. Liefde! Hij ziet het ineens overal, op de meest verborgen plekken, en oh! die dekselse critici en wetenschappers, die het niet eerder zagen. Ondertussen blijft zijn boek een lange reeks aankondigingen van zaken die Oegema zou kunnen gaan aanstippen, als hij het niet te druk had met het stamelen over het inzicht dat hem ten deel is gevallen en het opsommen van de dingen die hij zal gaan schrijven.

‘Afgaand op de slotregel is liefde bij Faverey een fenomeen dat zich laat ontleden in termen van verlangen, rationaliteit (niet uitgesloten: intellectualiteit), autonomie en overgave, metafysische kennis.’ Deze diep doorvoelde arendsvlucht van de muze weet Oegema er uit te persen na zijn analyse, of nou ja, analyse, na zijn hervertelling in eigen woorden van dit gedicht:

Veertiende gedicht

Nog kort voor het te laat is,

ontslaapt wat genaamd is schoonheid

tot tenminste de lichtval in de navel

van een oud man, die, denkend dat hij

zou sterven, niet meer de moeite nam

zijn gordijnen toe te schuiven. Toch

blijft het dezelfde rivier, die, uitzinnig

van liefde, wenst, denkt, doorboort, is.

Voorwaar een prestatie, om als een dorknoper door de bocht te komen, na die slotregels, waarin Faverey met een superieur beeld op de proppen komt. Maar het is niet alleen deze dorheid, die Oegema’s boek tot een jammer genoeg mislukt geval maakt; alle aandacht voor het werk van Faverey is meegenomen, maar deze bijna drenzerige litanie die vooral over Jan Oegema zelf gaat, doet de arme dichter meer kwaad dan goed.

Wat is dat toch, met mensen uit de literatuur die over literatuur schrijven? Waarom ontaardt dat zo vaak in bijna-niets, terwijl je toch zeker weet dat ze zeer betrokken zijn bij het onderwerp en echt van literatuur houden? Ik weet het niet, maar ook Oegema kan zich niet onttrekken aan deze bijna noodlottige wet. In zijn wens om lyrische essayistiek te bedrijven, wordt hij bijna net zo saai als Karel van het Reve.

Er is echter ook een groot voordeel aan deze publicatie. Je kunt, tijdens het lezen van Hans Faverey en de liefde vaak nadenken over het werk van Hans Faverey zelf, want er wordt zeer ruim uit geciteerd. Daarin is Oegema bepaald niet benepen. Er gaat bijna geen bladzijde voorbij zonder een fijne regel, en in een boek als dit staan die fijner op zichzelf dan in het tamelijk dikke verzamelde werk. Een van mijn favoriete gedichten is dit:

Hoe zij recht staat; dat ik zie

hoe zij dit doet door zo te staan

zoals zij gewoon is: haar voeten

iets uit elkaar, haar armen

neerhangend, haar kin iets omhoog;

zo snel denkend, dat haar stem eerst

liever wacht of het de moeite loont

om het te zeggen. Juist zij is het

die afkomstig is uit zichzelf. Al

wie haar nadering heeft herkend,

al wie haar stem heeft doordroomd:

die zal zich nooit kunnen vergeten.

Hoe onmooi is haar schoonheid.

En hoe welluidend op haar handpalm

alles zal kunnen verstuiven tot het

nooit heeft willen bestaan.

Dit gedicht, een mirakel, is zo eenvoudig dat ik er niets van kan begrijpen, behalve als ik het lees. Begrippen als ‘ontroering’ of ‘vakmanschap’ hebben er niet zozeer geen vat op, ze zijn ontoereikend. In dit gedicht is Faverey heel dicht bij de poëzie, die alleen als poëzie bestaat, terwijl hij er toch, zonder dat ik weet waarom, een maximum aan betekenis (en ‘communicatie’) in weet te stoppen.

Als ik de dichter op de voet volg, ‘zie’ ik hoe iemand zijn vrouw of geliefde beschrijft, om tot de conclusie te komen dat het hem niet lukt, dat zij, ‘die afkomstig is uit zichzelf’, volledig buiten hem om bestaat, en dat juist dat, misschien, de reden is waarom hij van haar houdt – dat, en haar schoonheid, die ‘onmooi’ is. Tegelijkertijd gaat het gedicht niet over de liefde, maar over de grens tussen twee mensen, over de noodzaak om jezelf te zijn, los van en samen met de ander, over de opbouw van het subject door de omgang met anderen, enfin; hoe langer ik naar het gedicht kijk, hoe meer ik er alles én niets van begrijp.

In zijn essaybundel Intimiteit onder de melkweg schreef Herman de Coninck naar aanleiding van dit gedicht: ‘Deze minst neorealistische dichter die ik ken kan, als het erop aankomt, de meest intense, intimistische neorealistische strofe schrijven. Om juist dáár raadselachtigheid aan mee te geen.’ En hij probeert een paradox te vatten, namelijk: ‘dat je het, als je het er echt over wil hebben, over liefde, alleen over details kunt hebben. Niet over sproeten, maar over één sproet.’

Toen Faverey debuteerde, lag het poëziediscours in stukken uit elkaar. Experiment en (neo-)realisme bestonden naast elkaar, in de coulissen draaide Gerrit Komrij zich warm om de poëziewereld op te schudden. Strenge intertekstualiteit en strikte anekdotiek bestonden naast elkaar, bestreden elkaar, er werd gezocht naar een balans, een manier om tot een standpuntbepaling te komen.

Volgens mij heeft Faverey zich daaraan altijd proberen te onttrekken, zijn werk is een lange poging om zich te distantiëren, om zijn eigen grenzen af te bakenen, om zijn positie te bepalen. De dichter Faverey schrijft dat allemaal heel precies op, maar tijdens het schrijven vallen zijn eigen wapens hem uit de handen. Het is ook een weerloos gedicht, een gedicht dat eindigt, zoals zo vaak bij Faverey, in het niets.

En hoe welluidend op haar handpalm

alles zal kunnen verstuiven tot het

nooit heeft willen bestaan.

Faverey is misschien wel een van de grootste dichters van de vorige eeuw, wie zal het zeggen; wat in elk geval waar is, is dat zijn werk herlezing (en herlezing) moeiteloos overleeft. Jan Oegema heeft me gedwongen tot een (gedeeltelijke) herlezing en ik ben hem daar dankbaar voor. Nu is het wachten op een boek waarin Jan Oegema niet alleen zegt wat hij gaat doen, maar het ook doet: zingen, in taal, over de poëzie waarvan hij houdt.

Chrétien Breukers

Jan Oegema – Hans Faverey en de liefde, Vantilt, Nijmegen, € 19,95