Met de liefde vlot het niet erg

Marijke Höweler is in korte tijd een veelgelezen en populair auteur geworden. Met Ernesto voltooit ze de trilogie, waarvan Van geluk gesproken en Bij ons schijnt de zon de voorgaande delen waren. Over de belevenissen van Rosa en Leo de Zeeuw, hun zoon Ernest, zijn oom Hugo en alle andere protagonisten waarmee Höweler blijkens de tekst achterop het boek ‘zichzelf en de lezers vermaakt’ zou vast en zeker nog meer te vertellen zijn (zijn in satires als deze de typetjes eenmaal gevormd, dan lijken ze meteen het eeuwige leven te hebben), maar Höweler stopt ermee, ze houdt het voor gezien. Dat mag blijken uit de slotzinnen van Ernesto, waarin de titels die met elkaar de trilogie vormen nog eens bijeen worden gebracht: — ‘Van geluk gesproken,’ zei Leo om de stilte een beetje op te vullen. ‘Wij hebben ook wat nieuws: Rosa’s boek wordt uitgegeven, dus bij ons schijnt de zon, niet waar Ernesto?’— En dat was het dan.

ernestoIk moet bekennen dat ik de beide voorgangers van Ernesto niet heb gelezen: van satire in de literatuur, in Nederland een weinig beoefend genre, ben ik geen liefhebber. Natuurlijk, romans als Onder professoren en Uit talloos veel miljoenen van W.F. Hermans lees ik met plezier, en ook de geheel eigen sfeer die Kees van Kooten als schrijver weet op te roepen boeit me, maar daarmee houdt het wel zo ongeveer op. Wéér een verzameling risicoloze grapjes over relatiepatronen, sociale verzekeringen, de christen-democratie en de mislukkingen in het wetenschappelijk bedrijf, denk ik gewoonlijk wanneer een boek als ‘satire’ wordt geafficheerd, ik vind het niet leuk… En zo miste ik dus Höwelers eerdere werk. Gelukkig, kon ik halverwege Ernesto constateren, bleef de schade beperkt: de trilogie is net Peyton Place, je kunt instappen wanneer je wilt.

Een beetje bevooroordeeld, het zij gezegd, was ik wel toen ik aan Ernesto begon, maar ik moet toegeven: gaandeweg raakte ik geamuseerd. Schateren zal ik vermoedelijk nooit om de humor van Marijke Höweler, maar ik betrapte mezelf zo nu en dan op een brede glimlach en op de neiging bepaalde passages aan anderen te willen voorlezen.

In Ernesto wordt veel gestorven, en dat is prettig, want zodra ze een begrafenis beschrijft is Höweler op haar best: ‘Door de luidspreker klonk Jan’s lievelingslied: Waarheen, Waahahaar heen voert onze weg. Waahaarheen? En daardoor kregen ze het allemaal te kwaad. Vooral Tiny die niet zo erg muzikaal was, het dus meer van de tekst moest hebben en daardoor eens te meer met het probleem geconfronteerd werd.’ Treffend.

Of het nu aan het onderwerp ligt of aan de opbouw die Höweler voor haar boek koos, Ernesto deed me denken aan The Serial, de satirische roman in feuilletonvorm die de Amerikaanse Cyra McFadden in 1976 over de inwoners van het mondaine Marin County in Californië schreef. McFadden hekelde op een ogenschijnlijk zachtmoedige, maar in werkelijkheid grimmige wijze de moderne Amerikaanse levensstijl, en Höweler doet hetzelfde voor Nederland. Marin County werd Buitenveldert, maar de problemen zijn dezelfde en de feuilletonvorm bleef. Höwelers sympathie voor haar personages is groter dan die van McFadden, denk ik, alleen een incidentele opmerking over de Open Universiteit of over de publieke opinie jegens Zuid-Afrika is écht venijnig. ‘Daarom is het ook onjuist te denken dat men in Zuid-Afrika geweest moet zijn om de situatie aldaar te kunnen beoordelen.’ Zó, lijkt het, die kunnen Hermans en Reve in hun zak steken… Verder gaat het in Ernesto allemaal vriendelijk toe.

Die sympathie hoeft overigens niet echt te verbazen: in Rosa de Leeuw portretteert Marijke Höweler zichzelf. Rosa schrijft een boek, ‘bedoeld om te lachen’. Net als Höweler, slaagt ze.

De hoofdpersoon van de roman, voor zover er van een aanwijsbare hoofdpersoon sprake is, is Ernest. Zijn problemen beginnen als hij een tentamen aflegt bij professor De Winter en op slag op haar verliefd wordt. Tijdens het tentamen ontvangt Louise de Winter telefonisch het bericht dat haar beide kinderen zijn verongelukt. Ernest; meer in vuur en vlam van de hoogleraar dan aangedaan door de dood van het ‘stelletje onnozele klauteraars’, woont de begrafenis bij om Louise te zien, en legt enige tijd later opnieuw tentamen af. Louise staat op het punt naar Rome te vertrekken om er een lezing te houden, ziet vreselijk tegen de reis op, en Ernest biedt haar aan mee te gaan: — ‘lk wou,’ zei Ernest, ‘dat u naar Rome ging, dat u die lezing hield en dat ik mee mocht.’ Ernest had het gevoel vanaf het vrijheidsbeeld in de baai van Manhattan gesprongen te zijn…’

Met de liefde vlot het in Rome niet erg, en terug in Nederland wordt het er niet beter op, te meer daar Ernests gedachten ook nog in beslag worden genomen door zijn oom Hugo, die verliefd op hem is en die een dodelijk ongeluk veroorzaakte nadat hij eerst al Ernests jenever, daarna de whisky en daarna de wijn had opgedronken. Maar eind goed, al goed: Ernest studeert cum laude af en kan aan de slag bij Louise’s Romeinse collega. Er staat een appartement voor hem gereed.

Van Ernests Romeinse avonturen zullen we vermoedelijk niets meer horen, de trilogie is uit. Maar het geeft niet: als Marijke Höweler in een volgende druk van Ernesto de naam ‘Arnold’ op pagina 54 nog in ‘Anton’ verandert — een zetfout —, is iedereen tevreden.

Anton Brand

Marijke Höweler – Ernesto, De Arbeiderspers, Amsterdam, 232 blz.