De volgende recensie over Van geluk gesproken komt uit 1982.

Superieure satire

Literatuur lijkt in Nederland vooral voor de eeuwigheid te worden geschreven. In veel hedendaagse romans en verhalen zal men tevergeefs zoeken naar sporen van de actualiteit de personages leven als het ware in een historisch vacuüm, terwijl de dialogen veelal zorgvuldig gezuiverd zijn van al te eigentijds taalgebruik. Wanneer een schrijver zijn figuren wel nadrukkelijk tegen de achtergrond van een actueel decor plaatst, gebeurt dat vrijwel alleen met de bedoeling allerlei vormen van modieuze gekte aan de kaak te stellen. Actuele satire dus. Nu lijkt het er een beetje op dat de satire in Nederland lange tijd niet echt serieus is genomen, met andere woorden: niet echt tot de literatuur werd gerekend. Romans als Onder professoren en Uit talloos veel miljoenen vormen geen echte uitzonderingen op deze regel, omdat Hermans nu eenmaal een gevestigde ‘literaire’ reputatie heeft. Toch lijkt er een kentering op handen. Zo zal geen recensent het nieuwste boek van Kees van Kooten onbesproken laten, terwijl leerlingen op de meeste middelbare scholen zijn Treitertrends op hun literatuurlijst mogen opvoeren. Helemaal betrouwbaar zijn deze aanwijzingen trouwens nog niet. Van Kooten heeft eerst het wat ‘serieuzere’ Koot graaft zich autobio moeten schrijven voor men hem als een ‘echte
schrijver’ durfde betitelen en juist de nadruk waarmee een recensent het had over het zijns inziens hoge ‘letterengehalte’ van die bundel toont al aan hoe onwennig men nog tegenover literatuur met een satirische inslag staat.

Sinds kort hoeft Van Kooten echter niet meer in zijn eentje te zorgen voor een opwaardering van het genre. Onlangs verscheen namelijk de verrassende roman Van geluk gesproken van Marijke Höweler die duidelijk bewijst dat actuele satire en literaire roman perfect kunnen samengaan. Ik aarzel het boek een satirische roman te noemen. Het is namelijk meer dan dat. Höweler voert haar personages niet alleen op om ze vervolgens onbarmhartig en tot het einde toe te bespotten en te beschimpen. Haar personages zijn vaak wel bespottelijk en onbenullig, maar Höweler laat tegelijkertijd zien dat ze met hen begaan is. Aan de andere kant wordt het boek ook geen recht gedaan door het een boek met satirische trekjes te noemen. De satire doordringt de roman wel degelijk tot in zijn kleinste onderdelen. Ze beperkt zich niet alleen tot incidentele spot met allerlei eigentijdse zaken als VOS-cursussen, roze betegelde badkamers en zich uitsluitend met hun voornamen voorstellende hulpverleners, maar is eigenlijk voortdurend als een zacht-ironische grondtoon aanwezig.

Er treden nogal wat figuren op in dit boek van wie trouwens lang niet iedereen evenwel aandacht krijgt. Zo leren we in het eerste hoofdstuk Wouter Kalk kennen, een al lang volwassen man die er maar niet aan kan wennen dat hij niet meer bij zijn ouders woont. Als hij verneemt dat de nieuwe psycholoog van het verpleegtehuis waar zijn moeder verblijft heeft besloten tot een nieuwe aanpak (‘Wij willen uw moeder geen aandacht geven als zij huilt en juist veel aandacht als ze niet huilt’) besluit hij zijn demente moeder in huis te nemen. Op een andere etage van hetzelfde huis wonen mijnheer en mevrouw De Bruin die nauwlettend de bewegingen van alle andere bewoners van het huis volgen vooral die van ‘de goudkust’: Martje en Martijn, broer en zus, studerende kinderen van een professor die met zijn tweede vrouw Barbara in Italië van de VUT probeert te genieten. Het wel maar vooral het wee van al deze mensen komt beurtelings in een reeks van zeer korte hoofdstukjes aan de orde. Het grootste drama voltrekt zich echter aan Martje en zij is eigenlijk ook de hoofdpersoon van het boek. De problemen beginnen als zij tijdens de kerstvakantie in de liefde wordt ingewijd door de veel oudere Leo een vriend en collega van haar vader die haar een lift geeft naar Italië. Het satirisch talent van Höweler bereikt in de beschrijving van deze Leo, die wat kortstondige affaires met studentes betreft een zekere faam heeft, een onmiskenbaar hoogtepunt. Martje raakt volledig van slag als blijkt dat Leo verder niets van haar wil weten. Psychiatrische behandeling (volgens de ‘harde aanpak’) en zwangerschap zijn nog haar deel voordat ze ten slotte zelfmoord pleegt. ‘Zo gaan die dingen.’ Het is een zinnetje dat meerdere keren opduikt in dit boek en typerend is voor de kijk die Höweler op het menselijk bedrijf lijkt te hebben. Haar personages zijn vrijwel allemaal zakken, trutten, domoren of slappelingen, maar het leed dat ze elkaar aandoen kan hen ook weer niet helemaal aangerekend worden. Ze hebben het geen van allen zo bedoeld, maar de dingen gaan nu eenmaal zoals ze gaan. Het is vooral deze, bovendien in een volkomen adequate stijl verwoorde, optiek die deze roman tot meer dan een satire maakt. Een superieure satire.

Everhard Huizing

Marijke Höweler – Van geluk gesproken. De Arbeiderspers, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 20 december 1982.