De utopische verleiding

Vijfhonderd jaar geleden verscheen Thomas More’s Utopia, een boek dat nog steeds niet aan actualiteit heeft ingeboet etc. etc. en waarover de discussie vanwege het jubeljaar weer oplaait, wat zeg ik: er verscheen onlangs zelfs een gloednieuwe vertaling van de Latijnse basistekst, die ik niet heb gelezen. Het boek is vaker in het Nederlands vertaald, deze van Paul Silverentand, waarvan dit de vijfde druk alweer is, leest als een trein en is voorzien van een voorwoord van niemand minder dan Hans Achterhuis, filosoof des vaderlands voordat Marli Huijer een politiek-correcte aanfluiting van die functie maakte, en auteur van meerdere titels over het fenomeen utopie.

utopia-thomas-moreDaar wordt zoals wel vaker door diverse mensen verschillend over gedacht, de verwarring blijft ook na vijf eeuwen, vooral doordat iedereen het al dan niet met geweld in zijn wereldbeeld kan schuiven. Het begrip is bovendien een aardige stok om de politieke of filosofische hond te slaan, weinig zet zo lekker weg als het verwijt dat de ander aan utopisch denken doet. Daarmee wordt dan meestal gesuggereerd dat die vrij aan het zweven is, zonder werkelijk contact met de werkelijkheid, maar het kan altijd venijniger, door bijvoorbeeld over de nieuwe mens van de Rode Khmer te begonnen. Allemaal even terecht als uitgekauwd.

In zijn magnum opus De erfenis van de utopie stelt Achterhuis meteen al de cruciale vraag: waarom zou ik voor geen goud in een utopie willen wonen? Iedere utopie, ook die van More, blijkt bij nadere beschouwing een sterk verbeterde versie van een concentratiekamp. Geen mens heeft ooit daadwerkelijk More’s utopie nagestreefd en dat is niet zo gek, nog even afgezien dat zijn boek zoals te doen gebruikelijk in de geest van en als commentaar op zijn tijd moet worden gelezen en als een literair gebbetje, gericht tot zijn vriend Erasmus.

Zijn Utopia is voor de goede verstaander een nachtmerrie waarbij de ergste concentratiekampen verbleken. Vrijwel alles moet de burger inleveren, in ruil voor een anoniem en slaapverwekkend bestaan. In onze tijd kunnen wij het boek daarom gebruiken als middel om na het afkalven van de goede oude tegenstelling tussen rechts – behoudend – en links – vooruitstrevend – het politieke speelveld overzichtelijk in te delen, met aan de ene kant degenen die het individu liever in een vrije samenleving laten strijden voor het bestaan en aan de andere de collectivisten, die een staat voorstaan waarin de burger zijn vrijheden opgeeft in ruil voor zorg van wieg tot graf – en van alles daar tussenin uiteraard. Een bezwaar tegen de eersten is dat de burger in diens pragmatische staat geplaagd wordt door allerhande tegenslag, tegen de laatsten dat vrijheid een te hoge prijs is die daarvoor betaald moet worden en dat van enige maatschappelijke vooruitgang geen sprake kan zijn, daarbij verwijzend naar de diverse experimenten die de afgelopen honderd jaar dienaangaande zijn en nog steeds worden uitgevoerd en zonder uitzondering mislukten of onder onze ogen op een catastrofe uitdraaien.

Wat niet wegneemt dat het boek zeker in deze vertaling zeer waardevol is, een sprankelende illustratie bij het aanbreken van de moderne tijd waarvan wij zelf ook kinderen zijn.

Enno de Witt

Thomas More – Utopia. Vertaald door Paul Silverentand. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam € 18,50.