De manier om over een vriendschap te schrijven

Op het voorplat van Het jasje van Luís Martin van Gilles van der Loo (1973) staat geen kwalificatie. Een prettige tendens. Overigens ook geen quote van een of ander verkoopkanon. Nog beter. Een fijn rustig beeld van Christoph Noordzij. (Net als bij Noodweer van Marijke Schermer en Lenteloos voorjaar van Hanny Michaelis, beiden ook al zo stijlvol, zo uitgebalanceerd. Christoph heeft een totaal eigen ‘open stijl’, heeft het natuurlijk niet van een vreemde, vader Gerrit is een beroemde typograaf. Christoph ontwierp ook de huisstijl voor de Thalys hogesnelheidstreinen, in opdracht van het ooit door Wim Crouwel mede opgerichte Total Design. Dit is een tekstbespreking, maar het verwende oog wil ook wat.) De verpakking, excuus, het jasje van dit boek dwingt je naar de tekst.

Van der Loo’s boek is onder meer opgedragen aan een vriend die Gijs heet. De regel ‘Er zijn altijd overeenkomsten met bestaande personen’ neemt je gelijk voor hem in. Geldt immers niet altijd dat mensen uit het dagelijkse leven van de auteur op welke wijze dan ook, met een gebaar, met een opmerking, met een uiterlijk kenmerk, op een of andere wijze in de tekst worden verwerkt. Iemand die zich in personages meent te herkennen, zou dus weleens gelijk kunnen hebben. Het dankwoord achterin Het jasje van Luís Martin geeft voeding aan de vermoedens van de lezer, geeft een extra fundament aan het verhaal.

De jaren negentig in Amsterdam. De gesjeesde psychologiestudent Issa, afkomstig uit Vught, werkt in de horeca. Eerst als afwasser, maar al snel als barman. Daar ontmoet hij op een dag de zelfverzekerde Gijs, een jaar of vier ouder. Een echte kelner, met een traditionele liefde voor het vak. Die heeft hij opgedaan in Spanje, in de leer bij het legendarische horecadier Luis Martín Murillo. Er ontstaat een hechte vriendschap binnen en buiten het werk. Na afloop van hun gemeenschappelijke diensten stropen ze de kroegen van Amsterdam af, dolen gezamenlijk door het (liefdes)leven.

Van der Loo studeerde zelf klinische psychologie en werkte twintig jaar overwegend in Italiaanse horeca. Met de beschrijvingen van de rituelen op de werkvloer zit het dus wel goed. Kennis van het Amsterdamse stratenplan geeft een extra herkenningslaagje aan de tekst, maar is beslist niet noodzakelijk. In deze roman – Van der Loo gebruikt zijn biografie adequaat, blijft door zijn dwingende verteltrant helemaal buiten beeld – wordt de vriendschap gevierd, wordt de ‘mannelijkheid’ onderzocht, wordt de rouwverwerking in een generatieverband geplaatst. Issa heeft zijn vader zelf niet gekend. Hij is tijdens een reis van zijn moeder naar Egypte verwekt. Zijn vader een passerende reisgids. Meer weet hij niet over hem. Het is iets dat altijd in hem heeft gewoekerd en dat na de verdrinkingsdood van Gijs als een melanoom naar buiten komt.

Vriend Gijs, ‘die kan roken als een balsahouten afgod’, wordt na vijftien jaar vriendschap uit het water van het IJ gevist. Hoe hij daarin terecht is gekomen, is niet helemaal duidelijk. Dit is geen verklappertje. Deze roman is een constructie van de gebeurtenissen. Heel terloops wordt de tijdlijn geduid.

Van de vijftien jaar die hem met Gijs gegeven zouden zijn waren er meer dan zes verstreken, maar de dage leken massief als zoutblokken en niets had nog een einde. Onverstoorbaar en schijnbaar zonder gevolg likten de kalveren.

Kun je mooier de schijnbare onsterfelijkheid van de jeugd samenvatten? De roman begint in dit millennium. Issa heeft samen met Kim een vierjarige huilbaby. Elke nacht wordt Nadim precies op dezelfde tijd wakker. Als het ware aan het einde van de shift. Het enige dat lijkt te helpen is het kind te vertellen over Luis Martín Murillo, als het grote voorbeeld voor Gijs, als de ultieme vaderfiguur. Issa plaatst zichzelf ook onder de hoede van Luís Martin. Probeert zijn voetstappen te volgen. Gijs heeft ooit van Luís Martin diens beroemde witleren, bijna fluorescerende jasje gekregen. Het jasje als metafoor voor een passend leven. Vier jaar rouwt Issa al om Gijs, iets dat zijn omgeving steeds moeilijker verdraagt. De dood van een vriend kan ook voor verwijdering in een relatie zorgen. Issa probeert de gebeurtenissen te reconstrueren.

Van der Loo verpakt de weemoed in een strakke taal. ‘De zinnen komen alsof ze aangeboren zijn’ is een observatie van Issa wanneer hij over Luís Martin aan het schrijven is. Dat geldt ook voor Van der Loo zelf. Hij is een goede verteller, vanaf pagina een staan de personages vol in het (nacht)leven. De observaties zijn precies, organisch in de tekst verweven.

Ze rookte; bij haar ellenboog lag het soort leren hoesje waar een heel bepaald soort roker sigaretten in bewaart.

Een opening naar een extra wereld. De constructie is doortimmerd. Issa vertelt over Luis Martín aan zijn zoon. De kinderbedtijdverhaaltjes belanden ook op papier. Issa is een beginnend schrijver, gebruikt zijn verbeelding en schrijft over een man die hij niet heeft gekend – alleen van horen zeggen – in een stad die hij nooit heeft bezocht. Maar het gaat verder dan de fantasie. Je vergeet gaandeweg of de stukken van de schrijver Issa zijn, of het verslagen zijn van wat Gijs aan Issa heeft verteld, of ingelast feitenmateriaal.

Luis Martín krijgt hierdoor echt vorm, wordt een entiteit. Het gaat zelfs zo ver dat Issa de illustere Spanjaard regelmatig ziet verschijnen. Hij vangt signalen op, wil met hem in gesprek. Luis Martín veroudert mee, wordt daardoor in de tekst geslepen. Issa probeert de kern van Luís Martin, zoals ingeprent in Gijs te distilleren. En daarmee het wezen van zijn vriend in zichzelf onder te brengen. Het jasje van Luís Martin heeft een gloedvol einde. Daarnaast nog een epiloog die voor versterking zorgt. Dit is de manier om over een vriendschap te schrijven.

Guus Bauer

Gilles van der Loo – Het jasje van Luís Martin. Van Oorschot, Amsterdam. 236 blz. € 18,99.