Eigenzinnig netwerk vol dwarsverbanden

Ter gelegenheid van het gastlandschap van Nederland en Vlaanderen op de Frankfurter Buchmesse verscheen Het Boekenboek, met als ambitieuze ondertitel Onmisbare jeugdboeken uit de Lage Landen, 1001 onverwachte dwarsverbanden. Geïnspireerd door Bart Moeyaert, artistiek intendant van de Buchmesse en door Steinz. Gids voor de wereldliteratuur (2014) van Jet en Pieter Steinz, beogen recensente Mirjam Noorduijn en Veerle Vanden Bosch, chef Letteren van De Standaard, een ‘grensverleggende, rijk geïllustreerde zoekgids’ met ‘het belangrijkste uit de Nederlandse en Vlaamse kinder- en jeugdliteratuur, daarbij verwijzend naar de internationale en volwassen boekenwereld’.

Het Boekenboek wil geen dwingende chronologie zijn, geen populair-wetenschappelijke literatuurgeschiedenis en al evenmin een encyclopedisch overzicht. Geheel aansluitend bij ‘het licht anarchistische karakter van de kinderziel’ focussen de auteurs op vijftig grensverleggende Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken van 1954, toen in Nederland de eerste Kinderboekenweek plaatsvond. Die ‘spraakmakende’ boeken worden op vier pagina’s aan de hand van ‘bouwstenen’ toegelicht, zoals een korte inhoudelijke samenvatting van dit standaardwerk, een beknopte biografie, een blik op enkele andere boeken van de auteur, een quote die hem of haar typeert en enkele citaten van de auteur zelf. Interessant is een overzicht van (mogelijke) inspiratiebronnen die tot het schrijven van dit ‘grensverleggende boek’ geleid hebben.

Het Boekenboek opent niet toevallig met Minoes van Annie M.G. Schmidt, ‘de koningin van de Nederlandse jeugdliteratuur’. Zowel klassiekers als recente jeugdboeken passeren de revue, met name Zwart als inkt (Wim Hofman), Het geheim van de keel van de nachtegaal (Peter Verhelst en Carll Cneut), Het sleutelkruid van Paul Biegel, De hemel van Heivisj van Benny Lindelauf, Iedereen was er van Toon Tellegen tot Kikker van Max Velthuijs en Kruistocht in spijkerbroek (Thea Beckman). Deze vijftig titels zijn stuk voor stuk met prijzen overladen jeugdboeken, mijlpalen uit de rijke geschiedenis van de Nederlandstalige jeugdliteratuur.

Onder de titel ‘Wat lezen we na?’ biedt het auteursduo persoonlijke suggesties. Na Nijntje kom je bijvoorbeeld terecht bij het werk van o.a. Guido Van Genechten, Eric Carle en Lucy Cousins. Allemaal willen we de hemel van Els Beerten leidt tot De aanslag van Harry Mulisch en Oorlogswinter van Jan Terlouw. Iep! van Joke van Leeuwen vormt de aanleiding tot het ontdekken van Matilda van Roald Dahl of Het ding en ik van Shaun Tan. Zo ontstaat een eigenzinnig netwerk vol dwarsverbanden, waarbij boeken, auteurs en illustatoren voortdurend verwijzen naar nieuwe titels en hun bedenkers. Die dwarsverbanden worden niet uitgelegd; het is aan de lezer om de link tussen verschillende boeken zelf te ontdekken en letterlijk ‘buiten de lijntjes’ te kleuren. Volwassenen kunnen best een jeugdboek lezen, net zoals jongeren de zogenaamde ‘bovengrens’ richting volwassenenliteratuur kunnen oversteken. Soms is de verwantschap tussen boeken nogal arbitrair; via het oeuvre van Henri Van Daele tot Wit is altijd schoon van Leo Pleysier komen, is op z’n zachtst gezegd opmerkelijk, net zoals Thé Tjong-Khing aan Blexbolex linken of Peter van Gestel en Peter Zantingh in één adem noemen. Dergelijke keuzes lijken eerder ingegeven om titels te vernoemen die anders buiten beeld zouden belanden.

Het lijkt heel wat informatie voor nauwelijks vier pagina’s per ‘kernhoofdstuk’, maar Noorduijn en Vanden Bosch weten via een accurate aanpak, duidelijke focus en heldere stijl te overtuigen. De aangename, overzichtelijke bladspiegel, rijkelijk van illustraties voorzien, helpt het overzicht te behouden, net zoals het doordachte gebruik van verschillende symbolen bij auteurs en titels die meermaals aan bod komen.

De vijftig ‘kernhoofdstukken’ worden afgewisseld door kortere lemma’s, gewijd aan vijfentwintig illustratoren uit de ‘lage landen’, zoals Sieb Posthuma, Tom Schamp, Marije Tolman, Kaatje Vermeire en Marit Törnqvist. Het werk van de illustratoren komt minder uitgebreid aan bod; hier volstaan een beknopte biografie, citaat en enkele uitgelichte werken. Het resulteert in inhoudelijk geslaagde, veelzijdige portretten, die uitnodigen tot een verdere exploratie van hun oeuvre. Ten slotte is er de ‘grabbelton’, bestaande uit vijfentwintig thema’s die minder aansluiting vinden bij een specifiek persoon, maar evenmin konden ontbreken. De thematische aanpak leidt bv. tot een overzicht van zes scheppingsverhalen, tien roemruchte beren uit de jeugdliteratuur, een ‘kleine poëzieparade’, tien beroemde boekverfilmingen, acht romans over de Holocaust en onderduiken, en ‘eindeloze series’ (Geronimo Stilton, Het leven van een loser en De Grijze Jager).

Het Boekenboek kan prat gaan op een vernuftige indeling: via honderd hoofdstukken komen zowat 1001 boeken aan bod, die samen een ‘representatieve mix’ van onze rijkgeschakeerde jeugdliteratuur vormen. Het laat lezers toe om eindeloos te grasduinen in dit standaardwerk en een eigen route uit te stippelen in dit boeiende jeugdliteraire landschap. Aan de basis van Het Boekenboek ligt een gedegen kennis van het snel veranderende jeugdliteraire landschap, een grote eruditie en bijzondere aandacht voor minder bekende jeugdboeken. Voor de leek overtuigt Het Boekenboek als een wervelende gids die met verve de rijkdom en gelaagdheid van onze jeugdliteratuur verkent. Voor wie reeds (professioneel) met kinder- en jeugdliteratuur in contact komt, vormt Het Boekenboek zowel een feest van herkenning als een ‘eyeopener’ om de dwarsverbanden tussen auteurs en illustratoren te ontdekken en boeken aan elkaar te (blijven) relateren.

Jürgen Peeters

Mirjam Noorduijn & Veerle Vanden Bosch – Het Boekenboek. Leopold, Amsterdam, 334 blz. € 34,99.