Toen hield ik op van m’n moeder te houden

Van Jeroen Brouwers verschenen kort na elkaar twee boeken die alleen al opvallen doordat ze er zo prachtig uitzien. Bezonken rood kwam uit bij de Arbeiderspers, een boek dat het bij de literaire boekhandels goed doet en deshalve al wekenlang voorkomt in de hoogste regionen van de Haagse Post-boekentoptien. En bij de Rotterdamse uitgeverij Bëbert zag Et in Arcadia ego. Zang voor mijn haan die dood is het licht in een bibliofiele oplage van 155 exemplaren.

Er zijn een in fijn ballonlinnen gebonden ‘gewone’ editie en een nog fraaiere luxe editie die is gebonden in leer. De luxe exemplaren — het zijn er 17 — bevatten bovendien elk één velletje van het oorspronkelijke handschrift. De bezitter kan zich aldus verwonderen over het regelmatige, beheerste handschrift van een auteur die zich in zijn polemische stukken nogal eens lijkt te verliezen in helse driftbuien.

Ik noem beide boeken in één adem omdat ze meer gemeen hebben dan hun verschijningsdatum. Ze zijn allebei geschreven naar aanleiding van de dood van een naaste, in het ene geval weliswaar slechts een haan, in het andere toch niemand minder dan de moeder van de auteur.

‘Er bestond tussen mijn haan en mij een hartelijke vriendschap,’ zegt Jeroen Brouwers in Et in Arcadia ego dat hij schreef tussen 19 en 25 juni 1980. ‘…Er zijn gestorvenen in mijn leven van wie ik méér heb gehouden dan van mijn moeder,’ zegt Jeroen Brouwers in Bezonken rood dat hij schreef tussen 30 januari en 2 mei 1981.

Inderdaad heeft Brouwers al eerder geschreven over de afstand die hem van zijn moeder scheidde, niet een geografische afstand, maar een van meer geestelijke aard. De schrijver citeert zichzelf: ‘Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden.’

Bezoeken deed hij haar nooit. Toen hij van haar overlijden hoorde, wist hij niet of hij haar adres zou kunnen vinden, hoe zij woonde: ‘Ik kan mij niet herinneren hoe lang het geleden is dat ik haar voor het laatst heb gezien.’ Soms belde zij hem op, zei dan: ‘Neemt u mij niet kwalijk, ik ben verkeerd verbonden,’ om vervolgens neer te leggen. Brouwers herkende haar stem, maar belde niet terug. Hij is niet naar haar crematie geweest.

Bezonken rood vertelt van deze merkwaardige moeder-zoon-relatie. Brouwers gaat ver terug in zijn eigen geschiedenis, die ongeveer begon in een Japans vrouwenkamp. Jongetjes tot tien jaar bleven bij hun moeder. In Tjideng, een afgezette wijk van Batavia, woonden duizenden Europese vrouwen met hun kinderen onder de meest erbarmelijke omstandigheden. ’In een van die huizen, Tjitaroemweg 7, woonden wij met nog een tiental andere personen in de keuken — wij bewoonden de aanrecht.’

‘De honger, de ziekten, het lijden, de dood. En het vele overige.’ Jeroen Brouwers weet er het zijne van, al was hij ‘in die tijd een egoïstische levenslustige kleuter. Ik heb geen honger gehad (want mijn moeder, vriendelijke pelikaan, liet mij van haar rantsoen méésnaaien), ik ben niet ziek geweest, ik heb niet geleden.’

Vijf jaar later voelt de zoon zich door zijn moeder verraden als hij wordt uitgeleverd aan een kloosterling op een pensionaat. Sleutelzin: ‘Ik begrijp het principiële verschil niet tussen een Japanse kampbewaker en zo’n kloosterling.’ Toen is ‘het traliewerk tussen mij en haar’ ontstaan waarmee Jeroen Brouwers heeft leren leven. ‘Mijn liefde gaat verloren.’ ‘Ze was in mijn leven zoals de wind: soms mij aanrakend, maar overigens niet aanwezig.’

‘…ik deins niet terug voor pathos en schaam mij niet voor tranen,’ zegt Brouwers ergens in dit boek, maar hij verdient bewondering voor de manier waarop hij hier pathos heeft weten te vermijden, zijn tranen heeft ingehouden, terwijl er toch waarlijk wel reden om te janken was.

Dit is de parallel die zich laat trekken met het handschrift van de auteur: regelmatig, beheerst. De romancier Jeroen Brouwers is een regelmatig, beheerst schrijver. Hij heeft aandacht voor detail, kiest met zorg zijn motieven, laat die op de geëigende momenten terugkeren, schrijft met een zekere afstand, want schrijven is een vak. Jeroen Brouwers beoefent een vak, maar: ‘Ik schrijf om te overleven’ (Zelfportretje met vlakgom, 1977).

Het is deze tegenstelling tussen het vakmatige van boeken schrijven en de emotionele kant ervan die Jeroen Brouwers als bijna geen ander weet te overbruggen. Zijn boeken zijn zeer persoonlijk, toch wordt de lezer niets opgedrongen. Dát is schrijven.

Jeroen Brouwers – Bezonken rood. 129 blz. De Arbeiderspers, 1981.

Deze recensie verscheen eerder in Het Vrije Volk op 9 januari 1982.