Een verschoven wereld

Maria Barnas (1973) is dichter en beeldend kunstenaar, hetgeen haar proza een grote eigenzinnigheid meegeeft. Zestien jaar na De baadster, is er een nieuwe roman van haar hand verschenen: Altijd Augustus. Verwacht geen vrijblijvend zomerverhaal, Augustus is de naam van de hoofdpersoon. Een wankelmoedige jongvolwassene die haar weg moet zien te vinden in de wereld, in de veranderde thuissituatie.

Haar vader is vertrokken, op zoek naar een leven dat hem beter past. (Naarmate de tekst vordert, voel je de onmogelijkheid van deze queeste. Hij is architect en heeft de natuurlijke behoefte om verder te trekken wanneer de steigers eenmaal zijn afgebroken. Een vorm van beroepsdeformatie gecombineerd met een aangeboren escapisme.) Zo nu en dan stuurt hij aan Augustus cassettebandjes – het verhaal speelt zich af aan het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw in een klein Noord-Hollands dorp – met daarop zijn beweegredenen, zijn voorliefdes, voorbeelden. Met deze geluidspost probeert hij Augustus aan te zetten tot reflectie. Evengoed is het een poging om zijn vertrek te onderbouwen, om nader tot zijn dochter te komen. De stem van de afwezige die je maar al te snel vergeet. Het is de vraag of de post niet eerder voor verwijdering zorgt. Een stem losgezongen van een lichaam.

Wanneer je iemand heel vaak ‘waarheid’ hebt horen zeggen is het net alsof het woord van binnenuit wordt uitgehold. […] Ik krimp van ergernis. En ik krimp van liefde, voor iemand van wie ik niet met zekerheid kan zeggen of hij nog wel bestaat.

De gesproken brieven geven Barnas heel subtiel de kans om op een hoger niveau over kunst, over verschijningsvorm te spreken. De poëtische, wat losse constructie zorgt voor een bevreemdend effect bij de lezer, maar evengoed beklijft het geheel wel. Het laat de grenzen vervagen tussen het leven van het kind en de opvattingen van de vader. (Zoals altijd worden gebeurtenissen door beiden heel anders geïnterpreteerd.) De jongeling die zwenkt tussen verschillende gedachtewerelden, die zweeft, die nog vaste grond onder de voeten moet zien te krijgen. De ‘dichterlijke versnippering’ van de vertelling past goed bij het grillige karakter van de zoekende mens.

Er is nog onbevangenheid, maar de frisheid wordt al snel bedekt met een zekere ingebakken rusteloosheid, met een grauwe sluier van angst. Augustus gebruikt haar verbeelding als een reddingsvest. Ze klampt zich vast aan verhalen die ze verzint, die ze hoort en vervormt. Ze bereidt voor school een spreekbeurt voor over De duivelsverzen van Salman Rushdie. Op tv heeft ze gezien hoe het boek werd verbrand, hoe woedende menigten om de dood van de schrijver schreeuwden. Ze vraagt zich af wat dat te betekenen heeft, het vertrappen van de gedachten. Zouden mensen haar ook kunnen veroordelen vanwege haar gedachtegoed?

Augustus is een eenling, heeft weinig tot geen vrienden. Waarom zou Rushdie niet in de schuur achter het huis verstopt kunnen zitten. Ze heeft er toch een schim gezien. Dagelijks zet ze stiekem een bord eten voor de deur van de schuur. De volgende dag is het bord leeg. Het is haar protest, haar drang om haar eigen stem te laten horen. Tegelijkertijd vecht ze zo tegen de scheiding. Haar al dan niet imaginaire vriend houdt haar op een bepaalde manier overeind. Zou het niet de vader kunnen zijn die ondergedoken is in de schuur, in het basale dat een mens nodig heeft?

De moeder speelt een ietwat bedenkelijke rol. Er mag niet over de vader worden gesproken. Zij verpakt haar verdriet in ontkenning, denkt daardoor het feit weg te kunnen denken. Hij is niet vertrokken, het is slechts een uitstapje. Ze oefent tot uitentreuren aan toe een muziekstuk op de piano. Herhalingen van zetten, een tot mislukken gedoemde poging om de tijd terug te draaien. Ze verplaatst constant de meubels, weet niet meer hoe ze haar leven moet inrichten.

Barnas laat mooi zien hoe Augustus zich een ‘nieuw taal’ eigen probeert te maken. Ze moet passages in de roman van Rushdie steeds weer opnieuw lezen omdat ze blijft steken. Het zijn fragmenten die blijven hangen (zowel in het hoofd van Augustus als bij de lezer).

De woorden vervluchtigen zodra ik ze heb gelezen, De leegte waarin ze ontsnappen is een ruimte waarin ik tussen de wervelende woorden kan opstijgen om op een plek te belanden die bestaat uit taal en iets wat ik niet kan omschrijven maar waar mijn gedachten ruim baan hebben.

Voorwaar een adequate omschrijving van wat literatuur met een mens kan doen, hóórt te doen. Augustus is door Barnas opgebouwd uit verhalen, uit scherven eerder. Wat zal zij de decaan vertellen over haar toekomst? Een raadgever die, hoe typisch, ook weer een vervanger is. Zal Augustus een zeker evenwicht vinden in de voor haar verschoven wereld, kan ze haar gedachten licht maken, een natuurlijk plek verwerven? Wat doe je als een uitgangspunt ontbreekt? Barnas schetst op ragfijne wijze een verschoven wereld. Het is de originele invalshoek van de kunstenaar, de blik van de dichter met ‘een stille kerk in zich’.

Guus Bauer

Maria Barnas – Altijd Augustus, Van Oorschot, Amsterdam. 188 blz. € 17,50.

Zie ook de recensie van Remco Ekkers.