Hoogmoed komt voor de val

Ontgoocheling – in die gemoedstoestand laat Thomas Rosenboom zijn hoofdpersonen aan het einde van een boek vaak achter. Hun illusies waren niet bestand tegen de realiteit, hun ambities grepen te hoog, hun verwachtingen te groot. In het geval van Berend Bepol is ontgoocheling zwak uitgedrukt: de man is zo ten diepste vernederd dat hem niets anders overblijft dan uit beeld te verdwijnen. En het ergste is nog dat hij zijn lot aan zichzelf te wijten heeft.

Tamelijk onverwacht komt Thomas Rosenboom, wiens vorige romans Publieke werken (1999) en Gewassen vlees (1994) beide werden bekroond met de Libris Literatuur Prijs, nu met een nieuwe roman: De nieuwe man. Berend Bepol is de hoofdpersoon, maar is hij ook de nieuwe man?

In zekere zin wel. Hij is, als eerdere personages bij Rosenboom, een man op de rand van een nieuwe tijd – in hart en ziel een vertegenwoordiger van de oude, maar niet blind voor de veranderingen die in het verschiet liggen. Veelvuldig spreekt hij van de toekomst: ‘Mensen mensen toch, ik ben met het heden al zo gelukkig, en dan krijgen we ook de toekomst nog…,’ verzucht hij.

De roman speelt zich af in de jaren twintig van de twintigste eeuw. Bepol leidt een scheepswerf in Wirdum, aan het Damsterdiep tussen Appingedam en Delfzijl. Eigenlijk heeft de toekomst de werf allang ingehaald toen het Eemskanaal werd gegraven, maar waarom zou Bepol verhuizen? Waar andere ondernemers zich nog wel eens zorgen maken over de toekomst, zo niet de zelfgenoegzame Berend Bepol die van de toekomst juist alleen maar meer heil verwacht. In die zin is hij misschien een ‘nieuwe man’, maar hij is toch te veel een voortbrengsel van de negentiende eeuw. Zou de titel naar hem verwijzen, dan in ongunstige zin, ironisch, bij voorbeeld met betrekking op zijn nouveau riche-gedrag. Was zijn vader op de werf meewerkend baas, Berend bekijkt het werk vanachter het raam, als een voyeur.

De echte nieuwe man in het boek is Niesten. Een onverzettelijke, weinig spraakzame arbeider met een natuurlijk leiderschap. Zijn hamerslag klinkt boven die van zijn collega’s uit. Hij is het die om een loonsverhoging van vijf procent komt vragen. Bepol, wereldvreemd: ‘Is het… is het uit socialisme?’

Tussen deze twee mannen ontstaat een merkwaardige strijd. Vanuit zijn zelfvoldaanheid, maar toch ook als een ondernemer die op een ‘nieuwe’ manier probeert te denken, stelt Bepol aan Niesten (hij weet niet eens of het zijn voor- of achternaam is) voor dat hij zijn dochter huwt en partner wordt in het bedrijf. Het is dan inmiddels een en al malaise in de scheepsbouw: de meeste werven liggen stil, de arbeiders zitten in de werkverschaffing. In Duitsland slaagt Niesten er in om een order binnen te halen: een motorzeesleepboot, de tweede van zijn soort in de wereld. Op de helling wordt gewerkt – om toch iets te doen te hebben – aan een baggervlet: Bepol weigert plek vrij te maken voor de bouw van de sleper zodat Niesten moet uitwijken naar een weiland.

Met superieure ironie beschrijft Thomas Rosenboom de gebeurtenissen die volgen. Want hoe groot Bepol zich ook voordoet in zijn monologen (die hij vaak alleen tegen zichzelf afsteekt), in wezen blijkt hij klein, kleinzielig. Daardoor richt hij uiteindelijk niet alleen zichzelf, maar ook zijn bedrijf te gronde. Nooit heeft hij enige moeite gedaan om een opdracht binnen te halen. Nooit is hij verder gekomen dan quasi-gefilosofeer over de toekomst en over het ondernemerschap. Zijn dagen slijt hij met het botaniseren in de berm van de weg langs het Damsterdiep: de ene keer loopt hij eens in de richting van Groningen, dan weer in die van Delfzijl.

Zo vast als deze man in zijn gewoonten blijkt later ook de voltooide zeesleper in het weiland te zitten. Met geen mogelijkheid is de boot in het water te krijgen. Tien jaar later ligt die er nog steeds, onwrikbaar, als herinnering aan de scheepswerf die hier ooit was. Bepol is al die tijd al zoek, vertrokken richting Duitsland waar hij verwachtte dat de toekomst vandaan zou komen. Zijn val heeft hij niet zien aankomen omdat hij steeds de verkeerde kant op keek. Een typisch geval van hoogmoed.

Thomas Rosenboom heeft De nieuwe man geschreven vanuit het perspectief van Bepol, die zo vol is van zichzelf dat de anderen nauwelijks meer zijn dan zetstukken. Daardoor krijgt de lezer net zo weinig vat op Niesten als Bepol zelf. Je zou dat Rosenboom kunnen aanrekenen als het verhaal van de teloorgang van Berend Bepol niet zo fascinerend was – en niet zo goed geschreven. Je wordt één met de scheepsbouwer en voelt zijn beklemming, zijn verstopte angst voor de nieuwe tijd en zijn wanhopige pogingen om die te bezweren. Het slotakkoord, een groteske waanzinscène, is adembenemend.

Frank van Dijl

Thomas Rosenboom – De nieuwe man. Querido, Amsterdam, 316 blz.

Deze recensie stond op 26 februari 2003 in Algemeen Dagblad.