(Dit is een recensie uit 1983, uit het archief van Everhard Huizing)

Groteske effecten met vergeten woorden

Opnieuw wierp Timon zijn hoofd achterover om met zijn ogen de grillige vormen van de oude beukelaar af te tasten: machtig en zwaar nog bij de grond leefde de boom zich gaandeweg uit in steeds ijlere vormen mateloos zonder kennelijke bedoeling of opzet en allengs ook nog zijn leeftijd verliezend.

Vraag een enigszins belezen iemand dit stukje proza te dateren en tien tegen één zal hij het in ieder geval op vooroorlogs schatten. Fout. Het is een citaat uit de onlangs verschenen verhalenbundel De mensen thuis van debutant Thomas Rosenboom. Te oordelen naar het portret op de achterflap moet deze Rosenboom nog een jonge debutant zijn bovendien.

Wat bezielt een jonge schrijver om moedwillig het belegen woord en zelfs het cliché van stal te halen. Want dat er van opzet sprake is, lijdt geen twijfel. Rosenboom is allerminst naïef daarvoor zijn talrijke aanwijzingen te vinden. Iemand die het heeft over bladeren die ‘grimmelen’ in de wind en golven die worden ‘opgeruwd’, die weet wat hij doet.

Toen ik het eerste verhaal van de bundel las werd ik door Rosenbooms taalgebruik alleen maar onaangenaam getroffen. Bij het tweede hield ik op met driftig aanstrepen en bij het derde en tevens laatste verhaal gaf ik me, overigens nog steeds een beetje weerspannig, gewonnen. Ik besefte een aantal mooie eigenzinnige verhalen te hebben gelezen en ook dat het vreemde idioom waarvan Rosenboom zich bedient meer was dan een misplaatst verbalisme. Rosenbooms verhalen hebben ontegenzeggelijk een heel eigen sfeer en deze wordt zeker niet in de laatste plaats veroorzaakt door het excentrieke woordmateriaal.

Er klinken bij hem nogal wat echo’s door van oudere schrijvers, vooral van Borderwijk, destijds ook al zo’n liefhebber van ‘net in onbruik geraakte woord’. Dat laat zich het best illustreren aan de hand van het laatste en meest geslaagde verhaal van de bundel: ‘De buitenproef’. Hoofdpersoon is de twaalfjarige Timon die juist met zijn moeder is verhuisd en nu voor het eerst naar zijn nieuwe school moet. Hij arriveert bij het schoolplein vlak nadat de klassen zich in ordelijke rijen hebben opgesteld om naar binnen te gaan:

Ik was al zover gekomen dat ik langs het hek van de speelplaats liep, toen een spichtige gestalte uit een van de voorste klassen zich losmaakte uit zijn rij. Iedereen keek naar hem, ik ook. Even scheen hij zich niet meer te kunnen verroeren, toen kwam hij met klauwende handen op mij aangevlogen. Zonder nog te ademen zag ik hem komen… Hij naderde zeer snel op benen als van een loopvogel en op nog slechts een meter afstand werd hij gevangen door het gaas, waar hij in volle vaart tegenop smakte. Schuimbekkend begon hij mij toe te krijsen, boze geluiden, de taal van het oerwoud ‘Kèk! Kèk! Oeke, oeke, kèk!

Timon ziet zich deze en de volgende dagen geplaatst tegenover een nieuwe, onbegrijpelijke en bepaald vijandige omgeving, waarin hij zijn plaats zal moeten zien te veroveren door op waardige wijze allerlei inwijdingsrituelen te ondergaan. Daar komt nog bij dat hij gekweld wordt door hemzelf nog volstrekt onduidelijke gevoelens van afkeer en toeneiging, angst en lust voor het ‘hoertje’ Beate, een meisje dat naast hem in de klas zit en voortdurend verschrikkelijke ‘zoete zwijmelluchtjes’ verspreidt.

Puberale angsten, verwarringen, schuldigmakende lustgevoelens en schaamtes zijn ook het onderwerp in de andere twee verhalen, waarin dezelfde Timon weer als hoofdpersoon figureert. Timon is overigens geen doorsneepuber. Rosenboom schrijft hem gedachten toe, legt hem woorden in de mond die voor een twaalfjarig jongetje wel heel wijs en volwassen zijn, op het onuitstaanbare af. Maar het is er Rosenboom kennelijk niet om te doen realistische verhalen te schrijven en ook geen psychologische, al laten ze wel een psychologische interpretatie toe. De manier waarop hij de belevingswereld van Timon verwoordt, is eerder grotesk te noemen en dat is ook wat hem met Bordewijk verbindt, naast zijn onmiskenbare aandacht voor het satanische. Rosenbooms bizarre voorkeur voor het belegen woord krijgt in het geheel van zijn verhalen een functie, al vind ik wel dat hij er wat al te kwistig mee omspringt.

Everhard Huizing

Thomas Rosenboom – De mensen thuis. Querido, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 31 oktober 1983.

(foto: Roland Gerrits / Anefo; Nationaal Archief, CC0)