Laat de kunst de pest maar krijgen

Wie een beetje gevoel heeft voor ironie ziet haar overal: ik had nog maar net aangekondigd, twee weken geleden, dat ik hier een nieuwe serie getiteld Underground zou beginnen en toen sloeg het noodlot in mijn privéleven al toe. Ik leef nog, maar er zijn soms gebeurtenissen die je meer dood dan levend achterlaten en het ironische eraan is dat je toch moet verder zien te leven, hoe moeilijk het soms ook moge zijn. Waarom dan eigenlijk doorgaan met leven? Tja, Camus beschouwde zoals bekend zelfmoord als het belangrijkste probleem. We weten het niet. Wellicht toch doodsangst? Want wie vertelt dat als je uit het leven stapt je het beter zult krijgen, al moet misschien worden gezegd dat het voor sommige ongelukkigen onder ons niet veel slechter zou worden. Daarom is het misschien raadzaam om jezelf al dood te verklaren gedurende dit leven, zelfs als de (politieke) situatie daar niet direct om vraagt. Dat is jezelf wapenen, zo kun je boven het leven staan, want het raakt je niet meer; ja, jezelf doodverklaren is wat overleven misschien in concreto betekent.

Deze serie moest, gezien de huidige politieke omstandigheden, de nieuwe populistische wereldorde, wel beginnen met een Amerikaanse auteur en daarom iets over Richard Yates (1926-1992) en zijn roman Young Hearts Crying, begin dit jaar in vertaling verschenen onder de titel Voorbije liefdes. Iedereen die ambitie heeft op het gebied van de kunsten – de literaire ambitie is ruimschoots aanwezig als je bijvoorbeeld de recente Vrij Nederland-special over jonge auteurs bekijkt; die ambitie zal misschien altijd blijven, niets zo onuitroeibaar als kunst – zou het moeten lezen. Yates is vooral bekend van Revolutionary Road en dat is vermoedelijk ook zijn beste boek, maar men kan ook met een gerust hart bij Young Hearts Crying beginnen. Nu heb ik al zijn boeken niet meer zo helder voor de geest – ironisch genoeg wel de waas van de whiskyroes die over zijn hele oeuvre hangt – maar ik zou niet zo ver willen gaan als Christophe Vekeman in het voorwoord om hem een auteur te noemen die altijd hetzelfde boek heeft geschreven. Men denke alleen al aan de roman Een speciaal soort voorzienigheid, dat toch weer heel anders is dan Revolutionary Road, tenzij je vindt dat suburbia gelijk moet worden gesteld aan het front.

Waar Vekeman wel gelijk in heeft, is dat Yates de middelmaat beschrijft: veel van zijn personages dromen ervan ‘door hun artistieke creaties hun gevoel van uitzonderlijkheid te veruitwendigen en te staven’. Daarom zou dit boek door elke zichzelf serieus nemende kunstenaar gelezen moeten worden, want beseffen we wel waarom wij schrijvers, wij schilders, wij mensen met artistieke ambitie zo serieus bezig zijn met onze verhalen en kunstwerken? Wellicht toch om iets voor te stellen, dus om aan de middelmaat te ontsnappen? Laten we eerlijk zijn, slechts enkelen zullen de top van de Olympus bereiken, het overgrote deel zal op weg erheen blijven steken. Ook ikzelf zou graag voor mijn veertigste nog een magnum opus schrijven. De kans bestaat dat het de middelmaat niet zal ontstijgen, al kan die gedachte ook beperkend werken; men moet om het hoogste te bereiken wellicht de middelmaat in zichzelf onder ogen zien om het daardoor te overwinnen.

Young Hearts Crying verhaalt over mensen die niet aan de middelmaat kunnen ontsnappen, ja die door de middelmaat in haar klauwen worden genomen om hen niet meer los te laten. Dat zou je de hel kunnen noemen, iets om waanzinnig van te worden, en Yates daalt af in die hel, gewapend met whisky (‘en hij pakte zijn whisky alsof dat het hoofdgerecht was’) en antipsychotica. Ach, de hel, we zouden kunst die nooit de middelmaat onstijgt ook bezigheidstherapie kunnen noemen. Ach, laten we het amateurisme, oftewel liefdewerk noemen, liefdewerk waar niemand om heeft gevraagd, zoals de schilder Tom Nelson, wat paternalistisch, tegen Lucy, die het na de literatuur in de beeldende kunst probeerde, had willen zeggen: ‘Luister nou eens, lieverd; maak je niet zo druk, oké? Waarom zou je helemaal? Niemand heeft ooit gezegd dat je dit moet doen.’

Een van de meest memorabele scènes uit het boek is op het einde als dichter Michael Davenport deze Lucy, zijn ex, opzoekt en wordt getroffen door merkwaardige gordijnen: ‘Als hij dit huis als een vreemde had bezocht, en zeker als jongen, zou hij hebben gedacht dat de vrouw die hier woonde vast niet goed bij haar hoofd was.’ Michael vraagt Lucy naar de gordijnen en ze antwoordt: ‘Nou ja, ik heb er nu wel een beetje genoeg van, maar toen ik hier net kwam wonen leek het een interessant idee: alles expres niet bij elkaar laten passen.’ Na het in alle mogelijke kunstdisciplines geprobeerd te hebben is ze voor Amnesty International gaan werken en met haar wijnglas in de lucht zegt ze: ‘Laat de kunst de pest maar krijgen.’

Over toosten gesproken, met deze vertaling is de Yates-bibliotheek van De Arbeiderspers afgerond. Een paar jaar geleden zette ik naar aanleiding van een andere roman van Yates wat kritische kanttekeningen bij de vertaling en dat zal ik nu niet doen, want ik wil geen ruzie met de vertaalster. We kunnen dat het beste bespreken ergens deze lente, in de geest van Yates, onder het genot van een glas wijn – we hadden het er indertijd al over – of, nog beter, een fles whisky.

Johannes van der Sluis

Richard Yates – Voorbije liefdes. Vertaald uit het Amerikaans en van een nawoord voorzien door Marijke Emeis, met een voorwoord van Christophe Vekeman. De Arbeiderspers, Amsterdam. 380 blz. € 22,50.

(Afbeelding: Wikimedia commons)