Maniakale drang naar ongerief en onheil

Ik heb het sterke vermoeden dat de ‘ik’ in het nieuwe boek van Bob den Uyl, de verhalenbundel Een uitzinnige liefde, volledig congruent is aan de auteur, maar ik weet niet of dat er iets toe doet, en zo ja: wát het ertoe doet. Het betekent in elk geval wel, dat een ontwikkeling in het werk van de Rotterdamse schrijver tot staan gekomen is: dat hij als het ware weer terug bij af is.

Hoewel, terug bij af? Den Uyls aanvankelijk vrijwel onopgemerkt gebleven debuut uit 1963, Vogels kijken, bevatte absurdistische verhalen; hij werd bekend met de meer toegankelijke boeken Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam (1976) en Een zwervend bestaan (1977). In later werk, vooral in De bloedende trein dat in 1980 verscheen, maakte Den Uyl weer uitstapjes naar het kafkaëske niemandsland van zijn fantasie en in zijn voorlaatste bundel, Het landschap der levenden (1984), dook zelfs een derde persoon enkelvoud op in de hoofdrol van het verhaal ‘In de polikliniek’.

Er was dus sprake van een duidelijke ontwikkeling, die weliswaar haar wortels vond in het debuut, maar die pas later — nadat Den Uyl zich de nodige roem had verworven — tot zekere bloei kwam. Die roem dankte de schrijver aan de boeken waarin een voortdurend tobbende ‘ik’ in zijn eentje op stap is, vaak in onmogelijke situaties verzeild raakt en daarover met gevoel voor humor schrijft.

Dat laatste moet men niet associëren met het begrip dijenkletser, Bob den Uyl is onmiskenbaar geestig, maar meestal zijns ondanks grappig: hij speculeert op de zin voor leedvermaak bij de lezer die hij uitvoerig verhaalt van zijn pogingen om te vermijden dat hij over een bananenschil struikelt en daarbij in een drol stapt. Het grappige schuilt dan niet uitsluitend in de geschetste situatie, maar ook in de wijze waarop Den Uyl die situatie schetst. Het understatement komt hem altijd goed van pas.

Een uitzinnige liefde grijpt dus terug op de boeken die Den Uyl een groot lezerspubliek verschaften. Dat is aan één kant jammer, want de verrassing is er een beetje af. De verhalen uit de bundels uit 1976 en 1977 zouden in de nieuwe bundel niet misstaan: Een uitzinnige liefde is wat dat betreft méér van hetzelfde. En dat is dan weer prettig voor wie niets liever leest dan Den Uyls tobberijen over het openbaar vervoer, onvindbare wegwijzers en nukkige hoteliers. Maar van een ontwikkeling in het schrijverschap van Bob den Uyl is geen sprake.

Zoals Het landschap der levenden is dit boek ingedeeld in drie, ja, wat? Hoofdstukken? Delen? ‘Neurenbergse protocollen’, het openingsdeel, is veruit het langste. Het behelst de verzameling van stukjes die de schrijver eerder publiceerde in de Volkskrant, reisverslagen zoals we die van hem gewend zijn. In deel 2, ‘Stadsproblemen’ geheten, mijmert Den Uyl over zijn stad, Rotterdam. Deze stukjes hebben de vorm van een column, maar of ze eerder werden afgedrukt, en zo ja waar, weet ik niet. Het derde deel ten slotte heet ‘Kracht naar kruis’, ook weer reisverslagen. Hier zegt Den Uyl dat hem het maniakale trekt: hij heeft er een omweg voor over en een verblijf in een onbetekenend stadje om de tuin te zien waarin iemand een  miniatuur-kathedraal.heeft gebouwd. Helaas treft hij de maniak zelf niet thuis.

Maar wie is hier nu eigenlijk de grootste maniak? Mij dunkt mag de ‘ik’ uit Een uitzinnige liefde ook wel aanspraak maken op die titel. Men kan moeilijk beweren dat deze ‘ik’ lol beleeft aan het reizen langs Gods duistere en zelden aangename wegen. Er valt altijd wel wat te mopperen: regent het niet, dan is de weg wel onbegaanbaar, is er openbaar vervoer, dan brengt de bus de schrijver naar een plek waar hij helemaal niet moet zijn. En ook het contact met de plaatselijke bevolking brengt in het algemeen geen verlichting, voor zover van enig contact al sprake is: Den Uyl gaat het niet uit de weg, maar zoekt het evenmin op.

Wat doet zo iemand dan van huis? In de stukken over Rotterdam beschrijft hij zoveel als zijn liefde voor die stad — waarom dan toch altijd weer het onheil opgezocht in streken waar het licht zo maar uitvalt of waar douaniers de eenzame fietser lastig vallen vanwege een vetvlek in zijn paspoort?

Het antwoord op die vragen is vervat in het boek: Den Uyl reist dubbelop. Hij kan zich wel een Duitse berg op hijsen, maar het uitzicht doet hem dan weer denken aan iets dat hij elders heeft gezien, gehoord, meegemaakt. Zo zitten veel van deze verhalen in elkaar. Zijn reizen geven Den Uyl het excuus om te zeuren, de aanleiding om zich dingen te herinneren, en wie weet: ook een alibi om niet thuis te zijn. Je ziet hem voor je: die lange, onhandige man die eenzaam in de bus zit te wachten tot die eindelijk vertrekt, inwendig mopperend, maar tegelijkertijd denkend aan het verhaal dat het ongerief hem zal opleveren. ‘Donker Spanje’ uit een van die bundels van tien jaar terug is zo’n verhaal, in Een uitzinnige liefde staan, vooral in het deel ‘Kracht naar kruis’, ook weer prachtige passages van die soort.

In zijn nieuwe boek geeft Bob den Uyl ook antwoord op de vraag waarom hij altijd maar in Rotterdam is blijven wonen, een vraag die hem kennelijk geregeld wordt gesteld. ‘Men zal mij nooit tot tranen toe bewogen horen uitroepen dat ik zo van Rotterdam houd, noch zal ik ooit uitbarsten in een lied dat de schoonheid van de stad bezingt. Integendeel, bijtende kritiek leveren, bitter schelden op stad, stadsbestuur en bewoners, dat mag ik graag doen. Het recht daartoe heb ik, want ik woon hier al mijn leven en ik ga niet meer weg. Eigenlijk ben ik ook geconditioneerd.’

Bijtende kritiek? Bitter schelden? Op Rotterdam? Grootspraak! Zeuren, akkoord — maar dat is nu eenmaal Den Uyls tweede natuur.

Bob den Uyl op bladzijde 119: ‘Er is nog een andere kant aan de zaak van die eigenaardige vraagstelling [waarom hij in Rotterdam blijft wonen, FvD]. Ik ken mensen die hun domiclie hebben in plaatsen waar ik persoonlijk nog niet dood zou willen worden aangetroffen.’ Om dat zo stellig te weten moet je die plaatsen toch op zijn minst hebben bezocht.

Misschien is dat uiteindelijk wat Bob den Uyl doet: het bezweren van de dood door zich te begeven naar en op te houden op plekken waar hij niet zou willen sterven.

Frank van Dijl

Bob den Uyl – Een uitzinnige liefde. Querido, Amsterdam.

Deze recensie stond eerder in Het Vrije Volk, 8 november 1986.