In een op de wand gekrast bootje

Toen de Russische schrijver Michaïl Sjisjkin vijftien jaar was en voor het eerst iemand de liefde wilde verklaren kon hij tot zijn ontzetting geen woord uitbrengen. Hij bleek met stomheid geslagen. Met die liefde werd het natuurlijk niks. ‘Vermoedelijk begint met deze ontdekking – dat je met woorden niets kunt uitdrukken – de creatieve fase van het schrijverschap. Alles wat belangrijk is, vindt buiten de woorden plaats,’ schrijft Sjisjkin (1961) in zijn verhalenbundel De kalligrafieles.

Dat is een frustrerende positie voor een schrijver. Hij beschikt immers over enkel woorden om zijn honger naar ‘alles wat belangrijk is’ te stillen. Het is als darten met donsveertjes, of zeilen met een visnet. Maar het leuke van Sjisjkin en het magische van zijn boeken is dat hij zich niet neerlegt bij het onmogelijke. Woorden kunnen dan misschien niets uitdrukken, hij doet het tóch, en met tomeloze inzet. Want: ‘Als het leven niet in woorden wordt omgezet gebeurt er niets. Alleen taal kan de opstanding bewerkstelligen.’

Het hierboven geciteerde verhaal heet ‘In een op de wand gekrast bootje’. Dat vind ik een typische Sjisjkin-titel. Laconiek, een beetje hoekig door het hortende begin, op een onmooie manier pakkend. Je ziet dat ‘bootje’ in al zijn kinderlijkheid meteen voor je – en je zit erin! Dat kan niet en toch is het zo: Sjisjkins literatuuropvatting in een notendop. Van zijn soepel hinkende cocktail van straat- en universiteitsjargon heeft Sjisjkins vaste vertaler Gerard Cruys wederom geweldig Nederlands gemaakt.

Nederland maakte in 2013 kennis met Sjisjkin via Onvoltooide liefdesbrieven, een virtuoze, grappige en aangrijpende correspondentie tussen twee geliefden, waarvan de een als soldaat verpietert in het verre China van 1900 en de ander onverklaarbaar ouder wordt in twintigste-eeuws Sint Petersburg. Onvoltooide liefdesbrieven vind ik een van de beste romans van het decennium. Het vuistdikke Venushaar, oorspronkelijk uit 2005, viel daarna wat tegen, door het nauwelijks te ontwarren kluwen van verhalen en geschiedenissen en sprookjes. Hierin verwerkte Sjisjkin zijn ervaringen als tolk bij de Zwitserse immigratiedienst – sinds 1995 woont hij in Zürich.

De kalligrafieles is een allegaartje van teksten. Het titelverhaal is Sjisjkins debuut uit 1993, een dialoog waarin de leerling telkens verandert in een ander klassiek personage uit de Russische literatuur – geestig, maar nogal hermetisch als je die literatuur niet integraal paraat hebt. Toegankelijker en boeiender zijn Sjisjkins essayistische verhalen over zijn bestaan als balling in Zwitserland, het nieuwe Rusland, de taal, zijn jeugd en de bronnen van zijn schrijverschap. ‘Je hoeft niets te verzinnen,’ luidt de eerst regel van ‘Nabokovs inktpot’, een tragikomisch relaas over een oud-klasgenoot die nu Ruslands lompe nieuwe rijke belichaamt.

In Sjisjkins meanderende verhalen is plot van ondergeschikt belang, hoewel ze heel knap gecomponeerd zijn. Ze ontlenen hun kracht aan de nieuwsgierige blik waarmee de schrijver de wereld beziet en aan zijn onconventionele associatievermogen. Of hij nu schrijft over de kalverliefde van een meisje voor een getrouwde man (‘De blinde muzikant’) of over een Ausflug met zijn inmiddels studerende zoon naar de Zwitserse bergen (‘Een pan en vallende sterren’), Sjisjkin verruimt je blik.

In het openingsverhaal, ‘Jas met halve ceintuur’, vertelt Sjisjkin hoe hij als elfjarige voor het eerst een voorgevoel had van zijn eigen dood. ‘Hiaten in de materie’ noemt hij zulke ervaringen, of ‘transmissiepunten’. Het verhaal waaiert alle kanten op, maar eerst krijg je deze vrolijk stemmende bespiegeling:

Het zijn heeft verstoppertje met je gespeeld, het heeft zich verborgen achter het verleden en de toekomst, als een kind dat zich onder de bontjassen heeft geperst die in de hal hangen en dat nu tevoorschijn springt, bezweet, gelukkig, het uitschaterend: ‘Hier ben ik! Hoe kan dat – je liep langs me en zag me niet! Nou ben jij ’m!’
[…] Opeens realiseer je je: ik hoef me niet aan het leven vast te klampen, want ik bén het leven. Niet ik ben het die de weeïge geur uit de mond van het bos ruikt, maar het is het heelal dat met mijn neusvleugels zijn eigen reuk opsnuift.

Joep Stapel

Michaïl Sjisjkin – De kalligrafieles. Vertaald door Gerard Cruys. Querido, Amsterdam. 214 blz. € 18,99.