De kunst wordt gegijzeld

Sherko Fatah (1964) emigreerde op elfjarige leeftijd met zijn ouders vanuit de DDR naar West-Duitsland. Zijn Koerdische vader was met een stipendium vanuit Noord-Irak via Wenen en Leipzig in Oost-Berlijn terechtgekomen, waar hij een Duitse vrouw trouwde en als vertaler werkte. Al van jongs af aan reisde Fatah met zijn ouders meermaals naar Irak. Het spreekt dat de botsing tussen verschillende werelden – en dan met name tussen de Westerse en de Arabische – een belangrijke rol speelt in de veelvuldig bekroonde romans van Fatah.

Zijn personages zijn ontheemd, behoren niet echt bij het ene, noch bij het andere kamp. Ze leiden onder oorlog, geweld, foltering en onbegrip. Hun rest vaak niets anders dan voortdurend op de vlucht zijn. Ze zijn bannelingen, gevangenen van conflictsituaties. Een mensenleven is in die situatie nauwelijks iets waard. Tenzij er voor de vrijlating van een gegijzelde nog een aardige duit kan worden gevangen van een instelling of buitenlandse overheid.

Ook In andermans handen speelt in Irak. De Duitse wetenschappelijke avonturier Albert is bij een rustpauze samen met zijn tolk Osama ontvoerd. Ze krijgen zakken over hun hoofd en worden door jongemannen bewapend met Kalasjnikovs, haast nog kinderen, in een andere auto geduwd om na een barre tocht in een snikhete schapenschuur te worden opgesloten. Is dit kot in het afgelegen dorp in het zuiden van Irak hun laatste verblijfplaats? Zal Albert een oranje overall aangemeten krijgen om daarna te worden onthoofd, zal de video-opname daarvan de wereld over gaan?

Fatah is een begenadigd verhalenverteller, weet met natuurbeschrijvingen de sfeer van het decor goed op te roepen. De onbarmhartigheid van het zand, de stoffige droogte, de onverdraaglijke hitte. De doodsangst en de paranoia passen zich aan het landschap aan. De desoriëntatie van Albert is goed voelbaar. En alhoewel Osama uit deze streken afkomstig is en natuurlijk de taal spreekt, is ook hij ontheemd. Ze pakken hem extra hard aan omdat hij ‘heult met de vijand’. Hij wordt beschouwd als een afvallige. Tegen Albert hebben ze in eerste instantie persoonlijk niets. Hij is een ruilmiddel, bijkomende schade.

Maar naarmate de roman vordert en de beide mannen steeds in andere handen overgaan, verslechteren de omstandigheden. Albert móet wel een agent zijn, een ketter die het ware geloof wil onteren. Fatah zorgt ervoor dat je in de hoofden van de gegijzelden terechtkomt. Albert en Osama vertellen elkaar verhalen over hun achtergrond. Ze vluchten in herinneringen, putten daar nog een sprankje hoop uit. Voor even vergeten ze hun precaire situatie, hun alles verzwelgende angst en onzekerheid. Maar de dreiging komt direct weer terug wanneer ze voor de nacht worden vastgebonden, wanneer Osama of Albert apart van elkaar worden verhoord, worden gefolterd.
Fatah laat het proces van herinneren soepel verlopen. Er is in de tekst geen cesuur te bekennen. Ergens voel je wel dat hij een deel van zijn persoonlijke ervaringen en herinneringen bij (vooral) Albert heeft ondergebracht, maar ze zijn dermate versluierd, dat Fatah totaal niet in beeld is, of hoogstens af en toe zijn schaduw werpt. Albert is in die zin een waarachtig personage, het gedachtegoed van Fatah heeft bij hem postgevat. Het is interessant hoe de schrijver de ineenstorting van zijn geboorteland verbindt met de problematiek in de heksenketel in noordelijk Irak.

Albert is de zoon van een fanatieke stalinist, die de teloorgang van de utopie niet voor waar wil hebben, ergens daarvan de schuld legt bij de generatie van Albert en zijn aan anorexia leidende zus Mila. Osama splitst de bezoekers aan zijn land in soldaten en toeristen. Maar Albert is niet naar Irak gekomen uit een a-poëtische lust naar avontuur. Osama zegt dat veel van de westerse bezoekers het getormenteerde land aandoen omdat het ze ontbreekt aan een ervaring van oorlog of armoede. Maar Albert is afkomstig uit een land dat niet meer bestaat, een grijze staat waar aan veel tekort was. In elk geval ook aan eerlijke cultuurbeschouwing.

Albert wil net als zijn vader veel reizen om thuis te kunnen verhalen, maar er schuilt wel degelijk ook iets van een idealist in hem. Hij werkt bij een museum in de stad, is gekomen om het Iraakse erfgoed mede veilig te stellen. In die zin heeft de Nederlandse titel nog een extra lading. (Der Letzte Ort is de Duitse titel.) De kunst wordt gegijzeld, komt vaak in andermans handen. Musea en graven worden geplunderd, Babylonische kleitabletten verdwijnen naar de hoogste bieders.

Aanvankelijk zijn de twee in handen van sjiieten. Die hebben nog iets van amateurs, van improvisators. Al snel slagen ze erin om te vluchten. De lezer vermoedt dat dit van korte duur zal zijn, aangezien er nog ruim honderdvijftig pagina’s volgen. Dit intermezzo zorgt voor een rustpunt in de roman, ook de lezer kan even op adem komen, al blijft de dreiging van ontdekking boven dit gedeelte van de tekst hangen.

De soennieten die Albert en Osama uiteindelijk overnemen – voor goede handelswaar zetten de geloofstegenhangers wel even de meningsverschillen aan de kant – blijken geoefend in dit soort praktijken. De sjiieten hebben een videoboodschap met Albert opgenomen, die al snel op de tv-zenders was te zien. De emir van de soennieten is niet blij met deze aandacht. Hij blijkt namelijk een kopstuk te zijn in de strijd tegen de bezetters, tegen de ongelovigen. Osama was ooit lid van zijn kunstroofbende. De emir denkt dat Osama hem in opdracht van de vijand heeft opgespoord. Zeer dreigende scènes en een plastische beschrijving van de marteling van Osama.

Fatah brengt in deze roman tijdperken bij elkaar, laat subtiel de verschillen in benadering van het leven, van het overleven in de Westerse en Arabische wereld zien. Wat doe je uiteindelijk voor je lijfsbehoud? Is Osama wel te vertrouwen, zal Albert proberen om alleen zijn eigen hachje te redden? Hij heeft in dat land immers niets te zoeken. Zal hij als een moderne Scheherazade de emir met zijn verhalen kunnen boeien, zijn tijd kunnen rekken?

Is het naïef dat hij denkt dat hij als afgezant van een vreedzame, ordelijke regio in trek is, omdat door zijn verhalen iedereen een beetje kan dromen? En dat bij mensen die geschiedenis niet behouden, maar verpatsen?

Je kunt het voorbijgaan van een epoche niet genoeg betreuren, dacht Albert, ook al belichaamt die zich in iets kleins en uitzonderlijks zoals dit verhaal.

Juist daarom moeten romans zoals In andermans handen geschreven en gelezen worden.

Guus Bauer