In memoriam Theo Sontrop (2)

Theo Sontrop was ooit, tot 1970, mijn redacteur bij uitgeverij Meulenhoff, een contact dat abortief eindigde. Tweeënveertig jaar later post ik een prentbriefkaart in zijn brievenbus aan de Dorpsstraat 42 te Vlieland, met het voorstel elkaar weer eens de hand te drukken, nu het nog kon. Hij was toen 82, maar nog steeds goed voor een pakje Gitanes per dag.

Aan het eind van deze hereniging, die in twee etappes verliep, gaf Sontrop me An unquiet grave van Palinurus (Cyril Connolly) cadeau, ‘omdat hij het dubbel had’. Dit exemplaar had hij eerder aan August Willemsen ten geschenke gegeven en jaren later terug gekocht bij antiquariaat Hinderickx en Winderickx in Utrecht. Vermoedelijk zat Willemsen ooit krap bij kas.

Het jaar daarop, in de zomer van 2013, zou ik Theo Sontrop voor het laatst zien en spreken, opnieuw in zijn huis aan de Dorpsstraat te Vlieland. Een korte impressie van die ontmoeting heb ik enkele dagen geleden op de website van Tzum gepubliceerd.

Met de volgende brief, geschreven in de jachthaven van Oost-Vlieland, op 16 juli 2012, bedank ik deze markante man en gedreven uitgever voor zijn gastvrijheid en polite conversation.
[Ik heb de oorspronkelijke tekst voor de gelegenheid licht aangepast]

Dag Theo,

I write this in a warring absence‘ (Dylan Thomas, ik help je), waarmee ik wil zeggen dat ik je gezelschap nu al mis. We hebben onvergetelijk zitten lullen, althans zo zal ik me 14 en 15 juli 2012 herinneren. Ik bedoel eigenlijk dit: normaliter erger ik me in zo goed als ieder gezelschap, dat is genetisch bepaald (Dick Swaab heeft hetzelfde, heb ik uit zijn eigen woorden begrepen, want die is ook in de hongerwinter aangemaakt en dan heb je er bij voorbaat al geen zin meer in). Ik erger me meestal aan het gezwatel dat voor meningen moet doorgaan, maar ook aan allerlei uiterlijkheden. Bij mannen meestal hun ijdele harses (met flaporen heb ik geen probleem) en bij vrouwen altijd hun lijf. Als vrouwen mooi zijn erger ik me aan het feit dat ik ze (vermoedelijk) niet zal kunnen neuken en als ze lelijk zijn aan het feit dat ze niet mooi zijn. Altijd wat. Maar soms, heel soms, ontmoet ik iemand naar wiens mening ik benieuwd ben en naar wiens wederwaardigheden ik wil luisteren en van wie ik `wiser’ afscheid neem en niet `sadder’. (Hiermee hoef ik je niet te helpen, Coleridge: The Rime of the Ancient Mariner). Zo’n man ben jij. Ik wist het van te voren eigenlijk al, maar het overviel me toch met kracht.

Het is nu kwart over vijf in de druilerige namiddag van 16 juli en ik ben nog duizelig van die soepele Tullamore Dew die ik mezelf vrijelijk mocht inschenken. Ik laat druilerig staan (ik schrijf dit op mijn tafelcomputer in de kajuit van de Argos) maar de regen striemt inmiddels neder en roffelt op het kajuitdak, terwijl de wind fluit in het want.

Jij weet zoveel, zoveel meer dan ik, en wat je zegt is altijd geestig en alert. We hebben geleefd in dezelfde wereld. Eerst die van het onderwijs en daarna die van de boeken. In mijn leven bestonden die werelden naast elkaar, bij jou na elkaar, maar we komen uit eenzelfde traditie. Een ontmoeting als deze is voor altijd. This have I thought good to deliver thee, lay it to thy heart and farewell.(Heel goed: Macbeth.)

The Unquiet Grave van Cyril Connolly dat je me ten geschenke hebt gegeven zal ik als een topstuk in mijn boekenbezit (iets geringer in aantal dan het jouwe) plaatsen en als een dierbare herinnering bewaren, maar ik heb, geloof ik, wel even naast de pot van de wc geplast. Vraag die mevrouw van je daar even naar te kijken. Het was niet veel, maar ik was een moment onvast ter hand, of te ongeduldig. Sorry daarvoor.

Ik ga deze brief nu overschrijven en bij je in de bus doen, maar eerst breng ik je nog de hartelijke groeten over van Ant, die zich ook vrijelijk en onopgesmukt vermaakt heeft. (Dit was een opdracht harerzijds.)

Vanmiddag zijn we op het kerkhof achter de Dorpsstraat geweest, alwaar jij al een plaatsje gereserveerd hebt. Er bestaat nu een foto waarop ik in mijn zeiljack ruggelings op het gras lig (al het leven is als gras) met gevouwen handen op mijn borst en met gesloten ogen. Flauw, maar soms kan ik niet anders. In de naslag van whiskey word ik melig.

Blijf gezond ‘wonderlijke kerel’ en vergeet de mussen niet.

Een hand op je schouder van,

Lodewijk.