Hij schreef gedichten (Gerrit Komrij nam vijf gedichten van hem op in zijn bloemlezing), maar hij was vooral uitgever: Theo Sontrop. In 1972 werd hij directeur bij De Arbeiderspers waar hij, samen met Martin Ros, een onmogelijk duo vormde dat de uitgeverij grote successen bezorgde. Als dichter publiceerde hij zo’n vijftig gedichten in drie bundels (1962, 1971, 1975) en een verzamelbundel (1996). In het radioprogramma Borat van de VPRO las hij columns voor:


In 2015 publiceerde Onno Blom aantekeningen van de ‘insulaire’ gesprekken die hij op Vlieland met Theo Sontrop voerde bij wijze van diens memoires onder de titel De conversationalist.

Sontrop studeerde Frans in Utrecht, een studie die hij niet afmaakte. Via zijn studievriend Jan Emmens kwam hij in de redactie van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures, waar hij mensen als Hugo Brandt Corstius, Joop Goudsblom, Renate Rubinstein, Aad Nuis en Jan Eijkelboom leerde kennen.

Samen met Martin Ros bestierde hij in de jaren zeventig en tachtig De Arbeiderspers, de uitgeverij die eerder deel had uitgemaakt van ‘de Rode Familie’ waartoe ook de Vara, de PvdA en dagblad Het Vrije Volk behoorden. In de jaren vijftig en zestig dreef de uitgeverij op de omnibussen van schrijvers als Jan Mens, A.M. de Jong en Piet Bakker waarmee de bezorgers van de krant colporteerden; ook Simon Carmiggelt was een niet te onderschatten aanjager van de verkoopcijfers.

Van Sontrop moest het bij deze ‘uitgeverij van niks’ — geheel naar de geest van de tijd — allemaal anders, en anders werd het. Zo ging het volgens Onno Blom in De conversationalist op Sontrops eerste werkdag bij De Arbeiderspers:

‘Martin, vanaf nu is het afgelopen met de flutboeken. Het kan me niks schelen of een auteur bekend is of niet. Wat goed is, gaan we doen. Wat slecht is, doen we niet.’

Binnen de kortste keren maakten Sontrop en Ros van De Arbeiderspers een van de belangrijkste literaire uitgeverijen van Nederland, met auteurs als Maarten ’t Hart, Jeroen Brouwers, Gerrit Komrij, Geerten Meijsing (Joyce & Co) en F.B. Hotz. Sontrop stond ook aan de wieg van de prestigieuze boekenreeks Privé Domein, waaraan nog altijd nieuwe delen worden toegevoegd.

Nadat hij als directeur bij de uitgeverij vertrok en Ronald Dietz De Arbeiderspers de afgrond in duwde, vestigde hij zich op Vlieland waar hij af en toe nog met ironie en sarcasme sprak over zijn uitgeversverleden en het deplorabele literaire heden. Chrétien Breukers interviewde hem in 2014 nog in zijn met boeken volgepakte huis:

‘Ik lees acht uur per dag. Daarom ga ik ook niet graag van het eiland, want dan ben je algauw drie dagen kwijt. Een dag onderweg, een dag op de plek waar je iets moet doen en een dag voor de terugreis. Daarmee verspeel je vierentwintig leesuren. Dat vind ik zonde.’

In 1996 sprak Reinjan Mulder met hem voor NRC Handelsblad over de gouden jaren van de uitgeverij:

Toen ik bij de AP kwam, kon eigenlijk alles nog. De beste auteurs lagen voor het oprapen, Philip Roth, Saul Bellow, en er was nauwelijks concurrentie. Uitgeven was een soort gentlemens occupation. Het merendeel van de uitgevers waren vervelende mannen in nette pakken die van niks wisten. Iedereen zat te suffen. Ze deden niks en lazen niks.