Het meesterwerk van een gedrevene

Twintig jaar lang is Jan Cremer de schrijver geweest van één enkel boek (ook al heeft hij er nog een paar op zijn naam): ‘de onverbiddelijke bestseller’ Ik Jan Cremer, meer dan veertig drukken, meer dan vijfhonderdduizend verkocht in Nederland en een veelvoud daarvan elders in de wereld: twaalf miljoen, aldus de auteur zelf. Alleen daarom al een opmerkelijk boek, los van wat het teweegbracht. In 1964 nog heimelijk gelezen en weggestopt voor de kinderen, nu een klassieke roman die maar op weinig scholen niet voor de eindlijst mag worden gelezen.

Toch lijkt alles wat Jan Cremer heeft geschreven, inclusief dat eerste, aanvankelijk schandaal verwekkende boek, niet meer dan een vingeroefening geweest te zijn nu als een donderslag bij heldere hemel Cremers magnum opus is verschenen: De Hunnen. Opnieuw een opmerkelijk boek: drie delen (‘Oorlog’, ‘Bevrijding’, ‘Vrede’) die gezamenlijk 1535 bladzijden tellen, en volgens de schrijver nog maar het begin van een groter geheel dat ‘De Hunnensaga’ heet.

Het moet maar meteen worden gezegd: De Hunnen is een meesterwerk. Ik zeg dat niet vanwege de voor Nederlandse begrippen enorme omvang van het boek, hoewel deze al op voorhand bewondering afdwingt. In een ander verband heb ik laatst opgemerkt dat er weer wordt gedurfd in de Nederlandse literatuur, en één van de kenmerken van wat ik Het Nieuwe Lef zou willen noemen is, dat het adagium dat in de beperking zich de meester toont, wat veelal boekies opleverde van nauwelijks honderd bladzijden, eindelijk is losgelaten.

Weg met de angst de lezers te vermoeien! Weg met de angst voor schrijfkramp! Schrijven is niet langer gelijk aan schrappen, schrijven is voortaan toevoegen. Jan Cremer voegt met De Hunnen niet alleen ruim vijftienhonderd bladzijden toe aan de Nederlandse literatuur, hij voegt ook een persoonlijk en ontroerend verhaal toe aan de Nederlandse geschiedenis — dat alles in het kaleidoscopisch verband van de wereldgeschiedenis in het algemeen en tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder. En het bijzondere is nog, dat deze roman in feite een wat groot uitgevallen voetnoot is bij de eerste tien hoofdstukken van Ik Jan Cremer, waarin Enschede niet met name werd genoemd maar Fabrieksstad heette.

In Enschede speelt het hoofdverhaal van De Hunnen zich af. Jan Cremer schetst het beeld van een grijze, saaie grensplaats, toevluchtsoord van ballingen uit Oost-Europa, stad van lijfeigenen, slaven van textielbaronnen-die in dure villa’s wonen, schuilplaats van smokkelaars en hoeren. ‘De lelijkste stad van. Nederland, een gore roetige fabrieksstad in Twente.’ Het is duidelijk dat Cremer niet overloopt van liefde voor zijn geboorteplaats. Hoewel de roman is geschreven in de eerste persoon enkelvoud, komt de schrijver pas voor de eerste keer voor op bladzijde 44:

Die hete en donkere vooravond eind juli, in de Hondsdagen van 1939, terwijl donder en bliksem om zich heen sloegen en de aarde deden sidderen, werd ik ingelijfd in het leger der eeuwige Heimatlosen.

Doeltreffender heeft geen schrijver zijn eigen conceptie ooit beschreven. Op bladzijde 81 wordt hij daadwerkelijk geboren. ‘Er woei een gure wind,’ luidde het in Ik Jan Cremer. De wind is nu aangewakkerd tot een storm die door de straten joeg.

Cremers vader is ten tijde van de geboorte op reis. Ook deze Jan Cremer de oudere kennen we al. In Ik Jan Cremer staat: ‘Van mijn vader weet ik niet meer dan dat het een gevreesde en gevaarlijke avonturier was, oorlogscorrespondent en ontdekkingsreiziger.’ Intussen gaf de zoon de nagelaten reisverhalen van de vader uit en deed hij uitvoerig onderzoek naar zijn afstamming, zowel van vaders- als van moederszijde. Cremers moeder, ook dat was al bekend, kwam aan de arm van zijn vader mee uit Hongarije.

De bladzijden waarop de schrijver vertelt over de ontluikende liefde tussen zijn vader en zijn moeder behoren tot de ontroerendste die hij ooit heeft geschreven. Een idylle tussen een rusteloze ontdekkingsreiziger die op zijn fiets tot ver in Aziatisch Turkije doordrong en een mondaine, jonge vrouw uit Boedapest die tegen de wil van haar ouders naar Nederland gaat. Op deze bladzijden is het zonnig en vredig:

‘Hoog boven in de blauwe stilte van de lucht die was opgeklaard cirkelde een adelaar.’

Uit de inzet van De Hunnen weten we dat het zo niet kan blijven. In realistisch proza vertelt Cremer hoe opgejaagde varkens worden afgeslacht. Dit fragment is afgedrukt in cursief maar het is geenszins een cursiefje. Het bepaalt de ondertoon van de roman waarin uiteindelijk geen enkel mens ontkomt aan de jacht. Het stukje tekst keert, maar nu romein gezet, terug als paragraaf 267: de opening van het tweede deel, en de titel van het eerste hoofdstuk van deel drie is ‘Kopfschuss’. Niet alleen hieraan laat zich de hechte constructie van dit chef d’oeuvre aflezen.

Op dezelfde wijze echoot deel drie de cursief gezette alinea waarmee deel twee opent: zo grijpen de boeken in elkaar en wordt de onderlinge samenhang gegarandeerd.

Zoals gezegd kondigt het slachten van de varkens de doem aan die na het idyllische eerste hoofdstuk over de bladzijden neerdaalt. Al op de reis van Boedapest naar Enschede, waar Cremer sr. als hij niet in het buitenland avonturierde woonde en werkte, wordt het jonge paar geconfronteerd met de nazi’s die het in Duitsland voor het zeggen hebben. Maar ook in de textielstad zelf, gelegen aan de grens, heeft het nazisme al toegeslagen voordat een Duitse soldaat voet op Nederlandse bodem zette. Voor velen betekende de neutraliteit van ons land een uitnodiging om te wedden op de sterkste; en in veler ogen was dat nazi-Duitsland.

In de stad waarin Cremer opgroeide, moet het, als we de schrijver mogen geloven, hebben gewemeld van de collaborateurs, WA-mannen, NSB’ers, moffenhoeren en Waffen-SS’ers. In deze sfeer moesten Jan en zijn moeder zich staande houden. Zijn vader was intussen overleden.

Met betrekking tot zijn eigen succes heeft Cremer ooit gerept van de Jan Cremer Mythe. (In Jan Cremer’s Logboek doet hij uitvoerig uit de doeken hoe hij die heeft gecreëerd). In De Hunnen breidt hij deze mythe uit tot gigantische proporties. Zo is de titel van de roman een verwijzing naar het paardenvolk dat onder Attilla uit het oosten kwam. In de naam Hongarije zit de naam van deze krijgshaftige lieden, die net als Cremer honger noch dorst kenden, nog verborgen. De beide families waaraan Cremer ontsproot, deden
op de een of andere manier in paarden zodat de gevolgtrekking Jan Cremer = een Hun legitiem lijkt.

Zo weergegeven doet deze kant van het boek misschien banaal aan. De indruk kan zijn gewekt dat Cremer lijdt aan zelfoverschatting en een mateloze arrogantie, en hoewel het waar is dat zijn relativeringsvermogen gering is, weet hij door zijn onbevangen en ongekunstelde, maar altijd rake manier van schrijven toch de sympathie van de lezer te verwerven.

De achtergrond van De Hunnen is, schreef ik hierboven, de Tweede Wereldoorlog, maar met evenveel recht zou je kunnen zeggen dat het niet uitmaakt om welke oorlog het gaat. Zeker, feitelijk beschrijft Jan Cremer de geschiedenis van Enschede, van Nederland, van Europa, zelfs van de wereld tussen 1939 en 1945 (en hij komt daarbij met feiten die voor menigeen als nieuw zullen gelden), in meer symbolische zin zegt Cremer dat het oorlog is waar mensen bij elkaar zijn, overal en altijd. Daarom zijn de delen ‘Bevrijding’ en ‘Vrede’ van deze trilogie niet rooskleuriger dan het eerste deel dat grimmig ‘Oorlog’ heet. Dat de Duitsers schoften waren, weet iedereen, en voorts is het algemeen bekend dat alle Nederlanders gedurende de bezetting in het geniep voor de geallieerden werkten of in het verzet zaten.

Jan Cremer nuanceert dat beeld. Hij stelt het grenzeloze opportunisme aan de kaak waarmee velen toen behept waren. Hij vertelt van zijn vriendschap met Siegfried, een Duitse officier die de kleuter tijdens een bombardement van de straat plukte. Hij vertelt van de slager die honden slachtte en van diens broer die aanvoerder van de Waffen-SS was. Dezelfde broer leidde na de bevrijding een afdeling van de Binnenlandse Strijdkrachten: hetzelfde tuig vocht nu aan de andere kant.

Ook in Ik Jan Cremer heeft Cremer geschreven over de terreur van de BS, maar nu neemt zijn betoog de vorm aan van een aanklacht. Hij maakt aannemelijk dat de oorlog niet met de bevrijding was afgelopen. Wat men van de Duitsers had verafschuwd, werd nu gedaan in naam van Oranje: vrouwen en meisjes werden vernederd, oude mannen geslagen en gestompt (Cremer komt bladzijden lang met gruwelijke details), en dat alles omdat ze met de Duitsers zouden hebben geheuld. Natuurlijk hadden velen dat ook gedaan, maar het was in die dagen niet noodzakelijk om dat bewezen te hebben. Roddel was voldoende.

Waar rechteloosheid heerst, zijn het nooit de beste krachten die boven komen drijven. Er valt uiteraard meer over monsterboek te zeggen dan het bestek van een krantebespreking mogelijk is. Zeker is Jan Cremer in zijn opzet geslaagd. Hij heeft een on-Nederlands boek geschreven dat met niets in onze literatuur is te vergelijken, zelfs niet met zijn eigen onverbiddelijke bestseller. Hoewel steeds de kleuter Jan Cremer de hoofdpersoon is, en de hele wereldgeschiedenis gericht lijkt te zijn op datene glorieuze moment: de geboorte van de schrijver, is De Hunnen werkelijk een kaleidoscopisch boek waarin de levensverhalen van honderden andere mensen met elkaar zijn verweven.

En hier toont Jan Cremer zich de meester: hij weet al die geschiedenissen tot één acceptabel geheel te maken. Zelfs wordt het niet als storend ervaren dat de ik-figuur vertelt over zaken die hij onmogelijk op die manier als kleuter ervaren kan hebben. Het verschaft het boek juist een zekere rijkdom, een breder perspectief, en ontneemt de lezer elk motief om Cremer van zelfverheerlijking te betichten.

Is De Hunnen dus een perfecte roman? Er vallen wel wat aanmerkingen op te maken. Niet altijd is de beeldspraak doeltreffend. (‘Vele tranen werden vergoten maar het land was te verschroeid om door het zilte nat gedrenkt te worden’). Niet altijd zijn Cremers zinnen mooi gesneden: hij hakt ze vaak in stukken, smijt met punten en hoofdletters waar eenvoudige komma’s zouden voistaan. Op nog geen tien bladzijden van elkaar staat vrijwel dezelfde zin (blz. 1154 en 1163). Zijn verslag van de Duitse inval wordt als nieuws gebracht.

Wie weet zijn het juist deze kleine onvolkomenheden die De Hunnen maken tot wat het is: het meesterwerk van een gedrevene.

Frank van Dijl

Jan Cremer – De Hunnen. De Bezige Bij.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 25 februari 1984.