Bungelen voor de vrije val

In het universum van Thomas Rosenboom valt weinig te lachen, óm dat universum des te meer. Het leven zit de dramatis personae in zijn nieuwe, vijfde roman Zoete mond in het algemeen niet mee. Rebert van Buyten, dierenarts, zoekt na de dood van zijn vrouw vergetelheid in met hypnine, een narcosevloeistof uit eigen apotheek, versterkte rode wijn. Een fles, anderhalve fles per avond gaat er met gemak doorheen. 

Jan Florian van Zuylen Rothaar alias Jan de Loper slijt zijn latere dagen in lethargie als niemand meer wil lachen om zijn belegen grappen. 

Japie is het dorpsschlemieltje dat altijd wordt gepest en Donald Duk…, tja: ‘Zijn naam was als een feestneus die niet af kon.’ Zoals zoveel ouders net na de oorlog hadden bakker Duk en zijn vrouw als dank aan de bevrijders hun zoon een Engelse naam gegeven, niet wetend dat in 1952 het vrolijk weekblad Donald Duck in Nederland zou worden geïntroduceerd waarna iemand niet meer ongestraft zo kon heten.

Is dit universum sadistisch, zoals dat van Willem Frederik Hermans? Ja en nee. Rosenboom kent weinig mededogen met zijn romanfiguren. Hij laat hen streven naar het onmogelijke, hij laat hen boven hun macht grijpen en tuimelen, nee, erger nog: hij laat hen eerst een tijdje bungelen voordat ze aan hun vrije val mogen beginnen. Hij speelt met zijn personages als een kat met een muis. Dus sadistisch? Ja.

Maar ook: nee, omdat de nieuwe Rosenboom minder wrang is dan je op grond van vorige boeken zou verwachten. Dat ligt al in de titel besloten. Zoete mond grossiert in slapstick. Herhaling is er een essentieel bestanddeel van. Zo worden telkens weer de ‘snakerijen’ van de dwangmatig excentrieke Jan de Loper door verschillende partijen (niet in de laatste plaats door Jan de Loper zelf) in herinnering gebracht, dit tot wanhoop van wie er niets van wil weten.  Daarbij wordt telkens ruimhartig gebruik gemaakt van het uitroepteken: ‘op een ezel…! in zijn pyjama…!’

Ook het tot twee keer toe optreden van een bromfietsagent is pure slapstick, juist door de herhaling, ook al zitten er een paar honderd bladzijden tussen.

Jan de Loper leeft alleen als hij de mensen aan het lachen maakt. Soms springt hij in zijn ondergoed in de vijver, gewoon omdat hij er zin in heeft! Ook daarvan wordt veelvuldig melding gedaan, met uitroepteken.

Zijn volstrekte tegenpool is de dierenarts, man zonder eigenschappen, geslagen door het leven. Niets van wat hem overkomt, goed of kwaad, heeft hij aan zichzelf te danken of te wijten. Hij staat volkomen naïef in het leven, ambities koestert hij niet, hij kent geen eergevoel. Dat hij, daartoe aangespoord, het script schrijft voor een Amerikaanse televisiecommercial en daarmee dertigduizend gulden verdient, is wonderbaarlijk; dat hij dit succes niet herhaalt, is dat niet.

Natuurlijk moeten Jan de Loper en Rebert van Buyten iets van, of met elkaar. De naar roem snakkende grapjas kan het niet uitstaan dat de dierenarts steeds populairder wordt onder de kinderen van het dorp, Van Buyten merkt dat elk van de schaarse gesprekken die hij voert, wordt gedomineerd door wat die De Loper nu weer uithaalde.

Maar er is nóg een krachtige hoofdfiguur in deze roman: Moby Dick. Niet de helse witte walvis van Herman Melville, maar de beloega die in mei 1966 de Rijn opzwom na in een storm op de Noordzee te zijn ontsnapt van een schip dat hem van Canada naar Engeland bracht. De ongenaakbare dolfijn is een einzelgänger, net als Jan de Loper en de dierenarts dat zijn, maar dan een van mythische proporties.

Ook weer pure slapstick is de tot mislukken gedoemde jacht die de Duitse dr. Gewalt voor diens eigen bestwil op Moby Dick onderneemt als hij Duitsland in gezwommen is. Dit dier is de enige werkelijk vrije geest in Zoete mond: zo hoog kunnen de mensen bij Rosenboom nooit reiken. Maar dat klinkt zweverig en zweverig is deze roman geen moment.

Frank van Dijl

Thomas Rosenboom – Zoete mond. Querido.

Eerder gepubliceerd in HP De Tijd, september 2009.