Een (deels) verplichte leeslijst voor leraren Nederlands

Max Havelaar is tegenwoordig bekender van de koffie dan van het boek. Dat is jammer. In de kerstvakantie heb ik een stuk geschreven met als centrale vraag: hoeveel boeken uit de canon voor 1880 zou een leraar Nederlands moeten lezen? Zou hij moeten weten wie Batavus Droogstoppel is? In dat stuk gaf ik ook aan hoeveel mijn studenten lazen. Studenten in de bachelor uit Leeuwarden, die in de onderbouw van het voortgezet onderwijs terechtkomen, lezen 16 boeken voor 1880 en studenten in de master uit Groningen die in de bovenbouw terechtkomen, lezen daar nog eens 22 boeken bij. Een handjevol boeken per eeuw dus.

Het stuk werd gereblogd op de mooie site Neerlandistiek en ging mee met een nieuwsbrief waar ik zelf niet op geabonneerd ben. Ik postte mijn stuk ook in de Facebookgroep voor leraren Nederlands met dezelfde simpele vraag. Die vraag leidde meteen tot allerlei opmerkingen over van alles en nog wat, precies wat ik voorspelde in de eerste alinea van mijn stuk, maar gelukkig beantwoordden diverse collega’s de vraag eerlijk en oprecht, ook als ze mijn lichte voorkeur voor veel lezen niet deelden. De antwoorden liepen uiteen van 0 tot over de 100 boeken. De tendens was dat oudere docenten die zelf een gedegen opleiding gevolgd hebben met veel boeken in het pakket vaker aan de hoge kant zaten. ‘Ik was verbijsterd,’ mailde iemand mij. ‘Een aanstaande leraar hoeft tegenwoordig nauwelijks meer boeken te lezen dan een leerling op de HBS-B een halve eeuw geleden.’

Ik ben een voorstander van het lezen van veel boeken, zodat er in ieder geval een uiterst kleine groep is die een zeker literair-historisch besef in stand houdt. Niet alleen uit monumentenzorg, maar omdat er zoveel prachtigs is geschreven. Of zoals Peter Altena schreef op de Facebookgroep schreef:

Ik zou willen dat ik nog drie levens had om te lezen wat ik tot nu toe gemist heb.

Voor havo-leerlingen geldt er geen eis om boeken uit de canon voor 1880 te lezen. Voor vwo-leerlingen geldt dat zij 3 werken voor 1880 moeten lezen voor de lijst. Dat is een landelijk voorgeschreven minimumeis die voor veel scholen meteen de maximumeis is. Het lijkt mij goed dat we voor hun leraren Nederlands eveneens een minimumeis formuleren. Ik formuleer deze eisen nu met de route via de hogescholen in het achterhoofd. Op de universiteiten (die te kampen hebben met een enorme terugloop van studenten Nederlands en dus ook met de aanvoer van docenten Nederlands) wordt niet heel veel meer gelezen schreef Erwin Mantingh, lerarenopleider en vakdidacticus bij de Universiteit van Utrecht, in een reactie op het stuk.

Wat jullie studenten laten lezen is volgens mij vergelijkenderwijs anno 2017 niet gering.
Het zou boeiend zijn je onderzoekje te verbreden tot de universitaire lerarenopleidingen Nederlands – mijn indruk is dat een aanzienlijk aantal academisch geschoolde eerstegraads docenten minder historische letterkunde heeft gelezen – helaas. Enkele oorzaken: enerzijds de instroom van studenten uit brede en gespecialiseerde vooropleidingen, anderzijds de marginalisering van historische letterkunde binnen de opleiding tot neerlandicus. Die trend lijkt zich door te zetten. Goed moment dus om de vraag te stellen waar de ondergrens ligt en waarom.

Ooit zat ik in een landelijk overleg met andere lerarenopleiders te praten over onze vakken en toen zei een collega: ‘Ik mag acht weken lang colleges geven over historische letterkunde. Dat is ongeveer een eeuw per week.’ Ik moest daar toen hard om lachen en heb het voorbeeld daarna nog vaak aangehaald bij ons in de bachelor, niet wetende dat we een paar jaar later op hetzelfde punt zouden zitten. Een eeuw per week! Als je dat goed tot je door laat dringen dan ben je soms geneigd om het hele vak maar aan de vuilnisman mee te geven. Maar voorlopig wil ik nog wel even doorknokken.

Hieronder geef ik aan wat ik een goede minimum- en maximumeis vind op de leeslijst (met voor de vuist weg de stelregel 3 á 5 boeken per eeuw). Ik zou daarbinnen voor een aantal verplichte nummers zijn. Net zoals je van een pizzabakker verwacht dat hij minimaal een goede pizza margherita moet kunnen bakken, zou een leraar Nederlands een aantal boeken op zijn repertoire moeten hebben. Ik zal hieronder een voorzet geven van het aantal boeken dat een student minimaal zou moeten kennen. Met tussen haakjes de plek die ze innemen op ‘de Nederlandse literaire canon in honderd (en enige) werken’ uit 2002.

Bachelor (minimum 15, maximum 30), met de verplichte nummers:
[anoniem] Karel ende Elegast (einde 12de eeuw) (8)
[anoniem, Willem] Van den vos Reynaerde (13de eeuw) (2)
[anoniem] Beatrijs (midden 13de eeuw) (7)
[anoniem] Mariken van Nieumeghen (begin 16de eeuw) (11)
P.C. Hooft [en S. Coster], Warenar (1617) (76)
[15 gedichten uit] G.A. Bredero, Groot lied-boeck (postuum, 1622) (37)
Betje Wolff & Aagje Deken, Sara Burgerhart (1782) (14)
Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen (1778-1782) (79)
François Haverschmidt (Piet Paaltjens), Snikken en grimlachjes (1867) (64)

Master (naast de boeken uit de bachelor: minimum 15, maximum 30), met de verplichte nummers
[15 gedichten uit] Anna Bijns – Refereinen (-)
[anoniem] Reis van Sint Brandaan (ca. 1150) (-)
[anoniem] Abele spelen (ca. 1400) (43)
Penninc & Pieter Vostaert, Roman van Walewein (begin 13de eeuw) (51)
[15 gedichten uit] P.C. Hooft, Lyriek (10)
Joost van den Vondel, Gysbreght van Aemstel (1637) (4)
J.A. Schasz. M.D. – Reize door het Aapenland (1788) (-)
Multatuli, Max Havelaar (1860) (1)
A.L.G. Bosboom-Toussaint – Majoor Frans (1874) (-)

Deze verplichte lijst is natuurlijk mooi aan te vullen met werken die een student vrij kan kiezen of met werken die een docent ook belangrijk vindt. Wat mij betreft mogen enkele werken op de verplichte lijst ook ingeruild worden door andere werken, ik ben daar heel flexibel in, zo lang we maar een (heel) minimale gemeenschappelijke grond hebben als docenten Nederlands.

Coen Peppelenbos

Deze column verscheen eerder in een veel kortere vorm in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden  op 13 januari 2018.