Jamal Ouariachi breekt in zijn column in Trouw de nieuwe Nederlandstalige literaire canon af. De lijst geeft blijk van ‘een diepgewortelde cultuurhaat’. Aan de ene kant ergert hij zich aan de woke opmerkingen van jonge respondenten:

Vooral jongere respondenten noemen de canon ‘ouderwets en niet meer van deze tijd’ en ‘elitair en niet-inclusief’. Daar zijn we weer: de geschiedenis ­geïnterpreteerd vanuit de ideologische mode van het moment.

Aan de andere kant ontbreken er veel auteurs in de top 100 die er wel op horen te staan: ‘Oek de Jong, Mensje van Keulen, A.F.Th. van der Heijden, Renate Dorrestein en nog een hele trits anderen.’ Deze schrijvers staan overigens wel op de lijst, maar op een lagere plek (Oek de Jong met Opwaaiende zomerjurken op 145, Pier en oceaan op 198, Zwarte schuur op 218, Hokwerda’s kind op 229, Cirkel in het gras op 288; Mensje van Keulen met Bleekers zomer op 409; A.F.Th. van der Heijden met Tonio op 102, Advocaat van de hanen op 113, De tandeloze tijd op 122, Vallende ouders op 158, Het schervengericht op 258, Het leven uit een dag op 309, De gevarendriehoek op 379 en De slag om Blauwbrug op 416; Renate Dorrestein met Het hemelse gerecht op 386, Buitenstaanders op 415 en Een hart van steen op 504.)

Jamal Ouariachi kwam overigens in de totaallijst bij de canonenquête op plek 517 met zijn roman Een honger waarop drie stemmen waren uitgebracht.