Koffiedikkijken

Geen enkele kunstvorm lijkt zo vaak doodverklaard te worden als de (Nederlandse) roman. Regelmatig luidt er iemand uit het literaire veld de noodklok, gevoelsmatig of vanwege een statistische aanleiding, waarna schrijvers, journalisten en columnisten massaal in de pennen klimmen om zich fanatiek over deze herhalende kwestie uit te spreken. De standpunten zijn grofweg tot drie opties terug te brengen: sommigen zien het somber in, anderen beweren juist dat de roman bloeit als nooit tevoren, en de laatste groep begint massaal te relativeren: de toekomst is onzeker, maar dat was eerder ook zo, en de roman leeft nog altijd voort.

Bij gelegenheid van de vijfentwintigste uitreiking van de Libris Literatuurprijs (mei 2018), een van de weinige literaire instituten die de laatste jaren niet lijkt te wankelen, gaf de hiervoor verantwoordelijke stichting een fraai verzorgd boekje uit over de bovengenoemde kwestie. Men vroeg hiervoor 28 literaire actoren een tekst in te leveren over de toekomst van de Nederlandstalige roman. De lijst van auteurs beloofde veel goeds: zowel doorgewinterde romanciers (Arnon Grunberg, Ilja Leonard Pfeijffer, Tommy Wieringa), beginnende schrijvers (Sytske van Koeveringe, Roos van Rijswijk) als literaire essayisten, journalisten, vertalers en wetenschappers; waartoe ook samenstellers Margot Dijkgraaf en Wouter van Gils behoren.

Wie in dit boekwerk 28 vurige essays of pleidooien voor de roman verwacht, komt bedrogen uit. Veel auteurs proberen zich qua originaliteit en vorm te onderscheiden van hun collega’s, wat wisselend uitpakt. Ze proberen elk vanuit hun expertise enkele vragen te beantwoorden die door de samenstellers van dienst worden gesteld:

Ziet u nieuwe trends? Wie zal er straks nog een roman lezen en waarom? Nemen robots het schrijven over? Zal de lezer straks interactief het roman-einde van zijn voorkeur kunnen kiezen? Sommige schrijvers keken in hun glazen bol, andere deden research, weer andere keken in hun ziel. We kregen een veelheid aan antwoorden.

Aangezien het wat ver gaat (en weinig toevoegt) om alle bijdragen kort samen te vatten, zal ik de meest opvallende antwoorden en inzichten hieronder bespreken. Opvallend is dat deze doorgaans niet van de (gelauwerde) romanschrijvers komen; het zijn vooral de onbekenden en jonkies die veel indruk maken.

Nina Polak onderzoekt in ‘Alsof het echte mensen zijn’ een grote groep schrijvers die niet of nauwelijks aandacht krijgt in de literaire wereld: auteurs van fanfiction. Op diverse online platforms creëren gebruikers samen een nieuwe werkelijkheid: ‘ze delen personages en achtergrondinformatie, maken daar hun eigen verhalen mee en lezen de verhalen van anderen.’ De schrijvers zijn zowel producent als consument, en naast de sappige pulp en tenenkrommende probeersels treft Polak ook complexe en lange fictie aan die gaat over de belangrijke zaken en vragen des levens, net als de roman. Het is de vraag of fanfiction ooit (op grote schaal) de weg zal vinden naar klassieke uitgeverijen en het papieren boek, maar gezien het internationale karakter en de populariteit ervan onder hoofdzakelijk jongeren, plus de dwarsverbanden met populaire films en tv-series die mogelijk nieuwe lezers trekken, lijkt dit DIY-genre dat zich geheel online manifesteert, in potentie de toekomst te hebben.

In ‘The future is now’ beaamt Karin Amatmoekrim dat de klassieke Hollandse roman niet meer zo succesvol en breed gedragen is als in de vorige eeuw: los van de dalende verkoop en de kwetsbaarheid van het boekenvak, zit het probleem volgens haar in het karakter van onze romans. Hoewel ze in tegenstelling tot veel anderen geen namen noemt, is de wereld waarover Couperus en Hermans schreven voor velen verleden tijd. De nieuwe Nederlanders, wie dit dan ook precies mogen zijn, hebben nog altijd de behoefte het leven, de dwingende realiteit, te begrijpen, en zij zullen dit nastreven door elkaar verhalen te vertellen of deze op te schrijven, en de betere en modernere manieren die daarvoor (in ontwikkeling) zijn met beide handen aangrijpen: ‘met alle kleurrijke verwarring en verwondering van dien.’

Hanna Bervoets en Ronald Giphart verdiepen zich afzonderlijk in de relatie tussen literatuur en kunstmatige intelligentie, ofwel de zogenaamde schrijfrobots. Bervoets beweert dat zo’n robot nooit betekenisvolle en ontroerende literatuur kan schrijven, simpelweg omdat de auteur zelf geen emoties ervaart. Giphart laat zien dat een robot weliswaar aardige zinnen in een bepaalde stijl kan formuleren, maar dat menselijk ingrijpen nodig is om er iets van te maken wat wij als literatuur beschouwen, inclusief de imperfectie en originaliteit ervan. Het is afwachten in hoeverre deze techniek de komende decennia zal verbeteren, en of auteurs deze potentieel interessante mogelijkheid willen benutten om hun verhalen te vertellen. Ik vraag me daarbij af in hoeverre lezers geïnteresseerd zijn in iets wat kunstmatig is ontstaan.

In een aantal vermakelijke bijdragen proberen enkele auteurs een vooruitziende blik in het toekomstige literaire landschap te werpen. Zo doet Roos van Rijswijk achtentwintig korte voorspellingen over de toekomst van de Nederlandse roman, waaronder: ‘We gaan over Het Klimaat schrijven. (…) Moet ook wel, want de straten zijn ondergelopen.’, ‘Er worden alleen nog romans besproken van, en door, vrouwen.’ Er worden alvast drie pasgeboren kinderen uitverkoren tot de nieuwe Grote Drie, namelijk Mohammed uit Beverwijk, Lies uit Appelscha en Splinter uit Amsterdam (inclusief ongelukkige jeugd) en schrijvers wonen voortaan samen met studenten in verzorgingstehuizen, die uiteindelijk verworden tot creatieve vrijplaatsen.

René Appel waagt zich zelfs aan het juryrapport van de Libris Literatuurprijs 2028 (voorzitter: Jesse Klaver), waarin de genomineerde romans van Hanna Bervoets (toekomstroman over breintransformatie), Daan & Thomas Heerma van Voss (politieke roman over een infiltratie binnen het Forum voor Democratie), Gustaaf Peek (familieroman over de ondergang van een pan-Europees zakenimperium) worden besproken, evenals drie (fictieve) nieuwkomers die respectievelijk handelen over een werkelijk gepleegde moord in een Fries dorpje, de jeugdherinneringen van een Syrische vluchteling die opgroeit op het West-Friese platteland en een jonge vrouw die na een intensieve, pijnlijke zoektocht achterhaalt dat ze een andere biologische vader heeft. Al met al relatief weinig nieuwigheden onder de zon dus, al dringt de veranderende actualiteit natuurlijk onvermijdelijk de romanwereld binnen. Het zou me overigens weinig verbazen als Appel behoorlijk dicht in de buurt komt van de toekomstige genomineerden; ervan uitgaande dat de Libris Literatuurprijs dan nog altijd in leven is.

Geen verlangen zonder tekort is dankzij de brede keur aan schrijvers en diverse tekstvormen een lezenswaardig boekje geworden, dat vooral een boeiend en vermakelijk tijdsdocument is over hoe literatoren anno 2018 de Nederlandse roman beschouwen. De doorsnee lezer zal er vermoedelijk weinig aan vinden, daarvoor wijkt het simpelweg te veel af van een roman, maar voor schrijvers, critici en andere literatoren is het lezen van dit werk de moeite waard. De tijd zal leren in hoeverre de Nederlandse roman voortleeft, al zal diens ontwikkeling vast anders verlopen dan de auteurs in deze bundel nu kunnen voorspellen.

Willem Goedhart

Margot Dijkgraaf & Wouter van Gils (redactie) – Geen verlangen zonder tekort. De toekomst van de Nederlandstalige roman. Stichting Libris Literatuurprijs, 184 blz. € 14,90.