Alsof de moord de wereld had vergiftigd

‘Ik denk aan Praag,’ zei Friedrich Dürrenmatt in september 1968 tijdens een manifestatie in het theater van Basel om zijn steun te betuigen aan de Praagse Lente. Het is vijftig jaar later en ik weet niet in hoeverre het huidige systeem het verdient, maar afgezien daarvan denk ik altijd aan Praag. Toen ik onlangs met Dennis de Gruijter, die een lezenswaardig boek heeft geschreven over de filosoof Patočka, in Gouda een kopje koffie dronk, vroeg hij me naar mijn band met Tsjechië. In al mijn enthousiasme had ik er nooit zo over nagedacht waar die vandaan kwam, maar vermoedelijk had het te maken met het feit dat mijn ouders ons altijd naar Tsjechië meenamen op vakantie. Mijn vader zei onlangs ook weer dat er in Praag ‘een bepaalde straling’ is. Praag is, hij citeerde iemand, hij zou nog opzoeken wie, een ‘occulte stad’. Daarom zal ik er vermoedelijk altijd weer blijven terugkeren, ik kan niet anders. Overigens gaat mijn vader hier in Underground Het kasteel van Kafka bespreken, ik wacht in spanning zijn bevindingen af. De opmerking van Dürrenmatt ving ik op bij een video op een tijdelijke expositie over 1968 in het Centre Dürrenmatt in Neuchâtel in Zwitserland, dat ontworpen is door Mario Botta; het heeft een aangenaam terras met uitzicht op het meer. Ja, soms ontsnap ik aan de klauwen van Praag om elders toerisme te bedrijven, doorgaans literair toerisme, want alles staat bij mij in het teken van literatuur, en religie sinds een jaar of vier. Verder nog wat beeldende kunst en muziek, de rest verveelt me.

Omdat de zon scheen nam ik plaats op het terras, een vriendelijk meisje had de deur erheen geopend. Om het meer te zien moet je wel staan, het moet gezegd, maar verder was het heel prettig vertoeven. Ik was de enige op die zondagmiddag. Een zondagmiddag in een leeg schrijversmuseum, mijn leven op dit moment kan zo worden gekarakteriseerd, al kwamen er later nog twee meisjes, middelbare scholieren, die meer voor het terras dan voor Dürrenmatt leken te zijn gekomen. Ik verdiepte me in de nieuwe vertaling van Dürrenmatts misdaadroman De belofte, de derde in een reeks vertalingen van Ria van Hengel, dat ik uiteraard bewust had meegenomen op deze reis; Dürrenmatt had in Neuchâtel gewoond. Die spanning kwam van pas, want ik was vanuit Biel gekomen, een provinciestadje waar Robert Walser was geboren 140 jaar geleden en waar hij later ook had gewoond. Er was veel afgebroken in Biel, ook het geboortehuis en het hotel waar Walser had gewoond. Het stadje trof me onaangenaam, saai, steden kunnen zoals gezegd iets uitstralen, het zijn net mensen. Er worden horloges geproduceerd, Omega onder andere, en het trof me ironisch, want in een stad waar je doodging van de verveling, richtte men zich op het maken van horloges, om te kijken hoe langzaam de tijd verstreek misschien. Het enige waarop men kon hopen was een goede passiemoord, alcohol, of een goed boek dus. Wat nog wel aardig was was de kleine tentoonstelling over Robert en Karl Walser in het gemeentelijke museum en dat de bed&breakfast deel leek uit te maken van een christelijke woongroep. Er hingen foto’s aan de muur van de deelnemers en als Biel niet zo troosteloos was geweest had ik me bij hen aangesloten, want ik houd van jonge gelovigen, ik waardeer hun overgave. Alle leden van de woongroep leken Biel te hebben verlaten, maar op een avond waren sommigen voetbal aan het kijken in iets wat de televisiekamer genoemd kan worden, Zwitserland speelde – gelukkig wat vermaak voor de mensen uit Biel – en toen ik een jongeman gedag zei, kreeg ik helaas geen respons. Wellicht straal ik ook iets uit. Neuchâtel was aangenamer, er was een fijne promenade aan het meer. Daar had ik ook al gelezen in De belofte, maar, het zat me niet mee op de reis, ik was verdreven door een man die aan het pingelen was op zijn gitaar. Even had ik me voorgenomen om hem geld aan te bieden en dat hij dan op zou houden met spelen, maar uiteindelijk ging ik verderop zitten, zwervers moeten solidair zijn.

De belofte is de laatste in de reeks met als ondertitel ‘Requiem voor de misdaadroman’. Meteen al fraai is de beschrijving van de benzinepomp waar de zon ‘bijna kwaadaardig’ scheen. Schrijvers leren de lezer iets, bijvoorbeeld dus dat de zon kwaadaardig kan schijnen. Daar bij die benzinepomp zit een man, ongeschoren en ongewassen, ruikend naar jenever, en er wordt bovendien ‘afschuwelijke koffie’ geschonken. Die man was ooit de geniale commissaris Matthaï: ‘Hoe hardnekkig en onvermoeibaar hij ook te werk ging, hij leek zich altijd te vervelen, totdat hij dan betrokken raakte bij een geval dat hartstocht bij hem naar boven haalde.’ En dat gebeurde weer, de hartstocht dook op, vlak voordat hij in Amman zou gaan werken. Een moord op een jong meisje, hij had haar moeder op zijn erewoord beloofd de dader te vinden. Dürrenmatt beschrijft indringend de volkswoede en de sinistere sfeer vlak na de moord: ‘Alles was vervuld van een zware radeloosheid bij het gebeuren van deze dag, de donkere gevels van het dorp, het plein, de mensenmassa, alsof de moord de wereld had vergiftigd.’ Zo kan moord begrepen worden, zij vergiftigt deze wereld. De dader lijkt te zijn gevonden, en hij bekent, maar Matthaï keert op het vliegveld, op weg naar Amman, bij het zien van een groepje kinderen terug. Zijn wil ‘om de kinderen te beschermen’ leidt tot een zoektocht naar de ‘egelreus’ waarbij het gezonde verstand het aflegt tegen de hartstocht, die niet te onderscheiden is van een obsessie. Ook al is deze roman misschien niet zo indrukwekkend als de eerste en de tweede, toch is hij ruimschoots voldoende om eventuele verveling op hoogwaardige wijze te verdrijven.

Johannes van der Sluis

Friedrich Dürrenmatt – De belofte. Vertaald uit het Duits door Ria van Hengel. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. 152 blz. € 18,50.

(Afbeelding: Wikimedia commons)