In zijn poëzierubriek voor Levende Talen, het vakblad voor talendocenten bespreekt Jan de Jong de verzamelbundel Alle gedichten van Gerrit Komrij. De bespreking is ingebed in een pleidooi voor behoud van de historische kennisbasis bij de bacheloropleidingen (vanaf volgend jaar is de kennis van de literatuur voor 1880 facultatief voor tweedegraads docenten). We citeren ruimhartig uit het artikel dat hier volledig valt na te lezen.

Mensen lezen niet meer. En al helemaal geen poëzie. Op middelbare scholen honen mondige leerlingen hun bevlogen docenten de klas uit als ze het wagen om met een gedicht aan te komen. De vraag ‘Wat heb ik eraan?’ wordt verengd tot ‘Wat koop ik ervoor?’, en dan zijn we wat de poëzie betreft inderdaad gauw uitonderhandeld. De docent buigt deemoedig het moede hoofd en verzucht later in de lerarenkamer dat Piet Paaltjens nu blijkbaar ook niet meer kan. Het Landelijk Vakoverleg Nederlands (LVON) heeft begrip voor de zorgen van deze leraren. En schrapt voor bacheloropleidingen alle literaire kennis van vóór 1880 uit hun kennisbasis. Als de leraar van de toekomst zelf Piet Paaltjens (en de Reynaert, Bredero, Vondel en Multatuli) niet kent, wordt hem immers vanzelf ook de ongelijke confrontatie met zijn maatschappelijk betrokken leerlingen bespaard, zo lijkt de meelevende redenering.

Dat lerarenopleidingen vrij massaal gebruikmaken van de ontsnappingsclausule dat de oudere letterkunde weliswaar niet meer hoeft maar nog wel mag, voorkomt dat deze kennis straks nog slechts bij een piepklein, uitstervend en schandelijk elitair deel van de neerlandici zal voortleven. Want we hebben die kennis natuurlijk wel nodig. Of spelen we stommetje naar onze leerlingen en doen we net alsof de moderne jeugd- en volwassenenliteratuur zonder enig precedent, voorbeeld of inspiratiebron ter wereld is gekomen? Alsof iedere debuterende schrijver een volstrekt tabula rasa is. Onzin natuurlijk. Er is geen Kluun of Brusselmans zonder Reve. En ook niet zonder de negentiende-eeuwse realisten of zelfs de laatmiddeleeuwse kluchten schrijvende rederijkers. Die zelf ook weer ruimhartig op de nalatenschap van Aristophanes leunden.

[…]

Alles wat een dichter zou moeten zijn, en door de eeuwen nooit geweest is, vindt zich keurig gefileerd terug in de gedichten van Gerrit Komrij. Zij zijn een feest om te lezen, vanwege het onbegrensde taalspel van de dichter. Maar omdat het oeuvre bovendien zo uitbundig rust op de schouders van erflaters uit de twintigste en de negentiende eeuw – en uit de eeuwen daarvóór – kunnen de inspirerende verhalen van een goede leraar dat feest alleen maar vergroten. Maar dan moet die leraar wel zijn literatuurgeschiedenis kennen.