Het was zondagochtend, nog voor negenen. Met een oostelijk koersje verlieten wij per schip de haven van Volendam. Het arme pittoreske dorpje, waar toeristen brood en verderf zaaien. Bij het ronden van de noordelijke dijk om de Gouwzee begonnen de kerkklokken. Persistent en gevooisd klonk het, maar wij keerden niet weer om de stoet gesteven kappen en lange gezichten de bek van moeder de kerk te zien binnengaan. Het zou beslist de moeite zijn geweest: Volendam zoals het bedoeld was.