Met ingang van het schooljaar 2018 is de kennis van de literatuur voor 1880 facultatief voor tweedegraadsleraren. Dat betekent dat leraren die van de ene lerarenopleiding komen nog wel weten wie Multatuli is en dat leraren van een andere lerarenopleiding denken dat Max Havelaar zoiets als Douwe Egberts is. De eisen voor tweedegraads docenten zijn lager dan die voor een vwo-leerling. Met dank aan de beleidsmakers. Online (NeerlandistiekDBNL) is er nog wel aandacht voor de rijke literatuurgeschiedenis. Nu ook op Tzum.

Multatuli als beschermengel van de Roofstaat

De Nederlandse literatuurgeschiedenis van vóór 1880 is een ondergeschoven kindje geworden in het opleidingstraject van onze tweedegraadsleraren. Dat Coen Peppelenbos (zie dagblad Trouw, 7 oktober 2018: Vraag wie Multatuli is, en je leraar Nederlands heeft geen idee) zich hier zorgen over maakt, dat kan ik mij goed voorstellen. Zeker bezien vanuit zijn perspectief van gepassioneerd schrijver-Neerlandicus met een hart voor literatuuronderwijs. In dit kader zou een scherpe literair-historische toelatingseis voor de tweedegraadsdocent, die de stap naar het academische veld wil zetten, dan ook helemaal niet zo gek zijn. Het is inderdaad onwenselijk dat een docent Nederlands ons icoon Multatuli slechts vaag kent en weinig weet van de Max Havelaar, de rol die het boek speelt voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur in het algemeen en de uitvoerige polemiek die rondom het werk ontstaan is en die zelfs na-ijlt tot de dag van vandaag. Naast deze terechte zorg speelt er, waar het de Max Havelaar betreft, mijns inziens echter nog een ander aspect een rol, dat evenzeer de moeite waard is om onder de aandacht te brengen: hoe verhoudt de plek die de Max Havelaar inneemt binnen de Nederlandse, maar ook de internationale cultuur zich tot de politieke belangen van de Nederlandse staat?

In Het Parool verscheen op 25 september 2018 een artikel van mediawetenschapper Reza Kartosen-Wong, getiteld: Nederland was de bezetter. Volgens hem moeten in de discussie over het Nederlandse optreden in Indonesië, de Indonesische perspectieven meer ruimte krijgen. Dit uitgangspunt was de heren in Den Haag tijdens de invoering van het cultuurstelsel al niet vreemd, maar indien aangenomen mag worden dat Nederland werkelijk een ‘wrede bezetter’ is geweest (ruim driehonderd jaar kolonialisme met praktijken op het gebied van ‘onderdrukking, uitbuiting, slavernij, racisme, geweld en moord, zelfs volkerenmoord’), dan mag de erkenning van de Max Havelaar als hoogstaand cultureel erfgoed met enige scepsis worden bekeken. Multatuli’s liefdevolle predicaat ‘het prachtig rijk van Insulinde dat zich daar slingert rond de evenaar als een gordel van smaragd’, gretig omarmd en geadopteerd door zowel literair als politiek Nederland, heeft in dat geval misschien wel de aandacht afgeleid van een kerfstok, die wij allen liever zouden vergeten.

Cultureel-historisch witwassen
Vanuit de koloniale witwasgedachte van Kartosen-Wong is het voor de Nederlandse staat niet verkeerd om de Max Havelaar als cultureel erfgoed hoog in het vaandel te houden, omdat Multatuli hoofdzakelijk de knevelarij en afpersing voor het voetlicht brengt, waar de inheemse ambtenaren en niet de Nederlanders zelf zich schuldig aan zouden hebben gemaakt. Dat Multatuli Nederland als Roofstaat betitelt, heeft de heren in Den Haag daarbij nooit echt geraakt, aangezien de vermaarde schrijver van de autobiografische tendensroman er mede om bekend staat een malle jongen te zijn die zich in zijn aanklacht voornamelijk verliest in een eigenaardig soort donquichotterie. En dat de staat in de kwestie van de mishandelde Javaan zou hebben nagelaten in te grijpen, kan de politiek (lees in eerste instantie: gouverneur-generaal Duymar van Twist) gemakkelijk als onderbuik-beschuldiging of dwazenpraat links laten liggen, negeren. Van wegkijken wordt Den Haag immers wel vaker beticht. Geen staatsman hoeft daar wakker van te liggen. Multatuli, op de voorgrond geschoven in de (literatuur- en cultuur)geschiedenis, heeft voor Nederland op die manier een listige schijnbeweging mogelijk gemaakt.

In het licht van bovenstaande is het interessant dat Alfred Birney’s De tolk van Java in 2017 is gelauwerd met de Libris Literatuurprijs. Juist dat geeft (blijk van) ruimte om het Nederlandse optreden in Indonesië meer vanuit Indonesische perspectieven te beschouwen, maar wat zijn nu eigenlijk de werkelijke Indonesische perspectieven? Multatuli leek er zelf van overtuigd dat hij deze met zijn roman aan het belichten was, maar er zijn legio schrijvers en wetenschappers die daar heel anders over denken. Hij was helemaal niet zo oppositioneel aan onze destijds vigerende politieke cultuur als hij op het eerste gezicht, mede door zijn recalcitrante roman, lijkt. Als met recht gesteld wordt dat hij niet het werkelijke Indonesische belang behartigde, dan ligt het voor de hand om te veronderstellen dat men hem in Den Haag met grote dankbaarheid voor het karretje der koloniale witwassers heeft gespannen: de bewondering en waardering voor de Max Havelaar heeft dan in wezen al die jaren – vanaf 1860 nota bene! – de aandacht afgeleid van heel andere misstanden die bij ons koloniale verleden om de hoek komen kijken.

Het boek de Max Havelaar is – laten we dat vooral niet vergeten – een literaire en dus ook culturele schatkamer. En een inspiratiebron voor schrijvers na Multatuli. Te denken valt in de eerste plaats aan de mannen van de Forumgeneratie (Ter Braak en Du Perron cum suis), die zich in de jaren dertig van de vorige eeuw op het standpunt stelden dat het enige criterium voor de beoordeling van kunst dat van de persoonlijkheid is. Hierin voornamelijk Multatuli als inspirator erkennend. De beruchte literair-historische vorm of vent-discussie – J.J. Oversteegen schreef er in 1970 een indrukwekkende dissertatie over met als titel: Vorm of vent: Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen – krijgt echter een heel andere dimensie wanneer wij beseffen dat Multatuli enerzijds weliswaar een echte vent was in de manier waarop hij zich met zijn roman rechtstreeks tot ons Staatshoofd richtte, maar daarbij anderzijds niet over voldoende realiteitszin blijkt te hebben beschikt om wantoestanden aan de kaak te stellen, die nog veel verder strekken dan enkel de mishandeling van de Javaan door de inheemse bestuursambtenaren. Welk een misleidend idool en voorbeeld hadden zo bezien onze Forumschrijvers? En op welk een dwaalspoor zijn wij zodoende geraakt sinds het Multatuliaanse kenterpunt in onze literatuur?

De stroman Multatuli
Maar dat even terzijde, want die retorische vragen zijn behoorlijk abstract en filosofisch. De vraag die ik hier opwerp, heeft voornamelijk betrekking op de rol die Multatuli in de hoedanigheid van literaire vertegenwoordiger van ons land heeft gespeeld in het licht van wat Reza Kartosen-Wong in Het Parool het witwassen van de koloniale geschiedenis noemt. Als dit witwassen inderdaad heeft plaatsgevonden, zou dat verklaren waarom Nederland op Multatuli’s roofstaat-frame in plaats van door censuur uit te oefenen of de schrijver anderszins te boycotten, heeft gereageerd door hem als hoogwaardige cultuurdrager naar voren te schuiven op het internationale podium. In ieder geval: door niet in te grijpen toen deze literaire ontwikkeling zich klaarblijkelijk aan het voltrekken was. De Max Havelaar is, ondanks zijn aantijgende karakter, wel heel gemakkelijk de literaire canon binnengeslopen. Juist op die manier – door de schrijver, die roept dat de Javaan wordt mishandeld, uiteindelijk volmondig te roemen om zijn prachtig proza en geniale ideeën – is de aandacht afgeleid van andere misstanden die wellicht kleven aan ons koloniale verleden in Indonesië. Dat maakt Multatuli tot een ideale stroman, die misschien wel op een handig moment in de geschiedenis met iets op de proppen kwam wat fictie was in het bijzonder, maar uiteindelijk door het verloop van de geschiedenis een comfortabele waarheid in het algemeen is geworden. Multatuli, een stroman van zijn eigen Roofstaat! Een dankbare Roofstaat.

Nu echter geluiden als die van Alfred Birney en Kartosen-Wong in toenemende mate beginnen te klinken, zal de politiek strategisch moeten kiezen: nieuwe witwaspraktijken aan de dag leggen óf ruiterlijk toegeven dat het werkelijke Indonesische perspectief al die eeuwen is genegeerd en er alsnog ruimte voor creëren. Beide keuzes brengen de nodige risico’s met zich mee. De eerste keuze zal wantoestanden camoufleren, maar voor hoe lang? Het in stand gehouden ongenoegen dat heerst vanwege het miskende Indonesische perspectief kan immers alsnog langs een of andere weg tot uiting komen, waarbij de gevolgen moeilijk in te schatten of te voorspellen zijn. Kiest de politiek voor de tweede, meer elegante optie, dan is evenmin gegarandeerd dat genoemd ongenoegen zal afnemen. De ruimte voor het Indonesische perspectief zal bovendien gecreëerd moeten worden binnen het kader van een zorgvuldig gemonitord, constructief maatschappelijk debat. En is dat in Nederland in het huidige tijdsgewricht mogelijk? Beide keuzes vragen in ieder geval om politieke topstrategen.

De polemiek rondom de Max Havelaar als extra bliksemafleider
In het literaire debat heeft Multatuli, dat is algemeen bekend, heus weerstand gekend. Bijvoorbeeld van Rob Nieuwenhuys, die in 1987 De mythe van Lebak publiceerde, maar dit vanuit de optiek van de Indonesiër geschreven polemisch essay gaat naast de klacht dat Eduard Douwes Dekker de Javaanse adat schoffeerde, nergens uitgebreid in op onderdrukking door de Nederlander en verzaakt dus het Indonesische perspectief aan te kaarten waar het Kartosen-Wong en de zijnen om te doen is. Wel noemt Nieuwenhuys het dualistische cultuurstelsel een ‘stelsel van gedwongen arbeid’, maar hij focust zich vervolgens op zijn standpunt dat Dekker een institutioneel conflict tussen de Nederlandse en de inheemse bestuurders verkeerd heeft beoordeeld. (‘Twee diametraal verschillende werelden, die in eenzelfde bestuursapparaat wel móesten botsen,’ aldus Nieuwenhuys.) Hij refereert in De mythe van Lebak wel aan een brief van 30 april 1836, van gouverneur-generaal Van den Bosch aan diens opvolger De Eerens:

Honderdduizenden mensen zijn op Java geslacht omdat wij hen op onze wijze wilden gelukkig maken. Er wordt een grondige kennis van zijn karakter, zijn huishoudelijke inrichting en van zijn begrippen gevorderd om hierin iets goeds te kunnen doen en daarom vermeen ik Uwe Excellentie ernstig te moeten aanraden om in de bestaande inrichting zo min mogelijk te veranderen. Tegen de Europeaan echter en de Chinees kan men moeilijk hem teveel beschermen. Niet zijn zo dikwerf met euvele namen bestempelde hoofden, die hij niettemin met onbreekbare trouw aankleeft, zijn het die hem onderdrukken, althans niet naar zijn mening – maar de eerder opgenoemde bloedzuigers zijn het die, niet in toom gehouden, hem kwellen en wier handelingen dus zorgzaam moeten worden gadegeslagen.

Nieuwenhuys noemt dit met enige trots Multatuliaans, maar dat kan alleen reëel zijn als met genoemde ‘bloedzuigers’ de inheemse bestuurders worden bedoeld en met de ‘hoofden’ de Nederlanders en dat lijkt mij sterk. Hoe het ook zij, Nieuwenhuys’ relaas gaat niet verder in op de slachtingen, waar Van den Bosch het over heeft, maar blijft zich louter focussen op het feit dat Multatuli er niet goed aan heeft gedaan de regent van Lebak als boosdoener aan te wijzen, waardoor Nieuwenhuys’ Indonesische optiek dan ook niet verder strekt dan enkel de door hem beschreven mythe van Lebak. De respectabele man misprijst dus wel hoe kasar (grof) Multatuli is, maar benadrukt niet het Indonesische perspectief in bredere zin, en is dus geen bedreiging voor de jongens in Den Haag. Sterker nog, iedereen die de inhoud van De mythe van Lebak oppervlakkig of terloops te horen heeft gekregen, zal er voornamelijk van doordrongen zijn dat dit boek de leiders van ons land gerechtvaardigd beschermt tegen een valse aanklacht van de kant van Multatuli, waarbij de verdere polemiek tussen de Multatulianen en de niet-Multatulianen zo vriendelijk is om de aandacht af te leiden van de misstanden waar Kartosen-Wong het over heeft. Nieuwenhuys ontmaskert de wrede koloniale heerser niet en de politiek hoeft zich over hem niet druk te maken. Na al die turbulente jaren (van 1860 tot 1987) nog steeds een dankbare Roofstaat!

Een W.F. Hermans heeft zich ook met de kwestie-Lebak bemoeid en noemde Multatuli raadselachtig, maar hij wist zelf niet eens het verschil tussen Dorbeck en Osewoudt. En hoe kan iemand die met zijn magnum opus (De donkere kamer van Damokles) de onkenbaarheid van de werkelijkheid predikt, pretenderen te weten welk perspectief het meest van belang is in de kwestie van onze koloniale geschiedenis? Ook van deze literaire grootheid heeft de witwassende staat niets te duchten. Is De tolk van Java dan de eerste breed gewaardeerde roman die de Hollandse visie op de Oost daadwerkelijk in ruime zin heeft gerelativeerd, of althans daartoe een weg heeft gebaand? Wanneer gaat er weer, net als in 1860, een ‘rilling door ons land’, maar dan één van Indonesische zijde? Wie verrijst er? Een groot deel van de Nederlandse literatuurgeschiedenis is gebaseerd op een mythe. Denk aan alle geschriften die mensen als Du Perron en J.J. Oversteegen, maar ook de neerlandocentrische Stuiveling en Sötemann, hebben gepubliceerd naar aanleiding van de splijtzwam tussen Multatulianen en niet-Multatulianen: allemaal voortbordurend op cultureel-historisch verdichtsel over grassnijders, vergiftiging en karbouwenroof.

Nieuwenhuys merkt, belangwekkend, het volgende op:

Steeds weer hebben politieke overwegingen gegolden, geen esthetische. Die zullen nauwelijks een rol hebben gespeeld. Als wij eerst door de structuuranalyse van Sötemann te weten moesten komen hoe gecompliceerd en geraffineerd, hoe doelgericht de structuur van de Havelaar is, […], dan kunnen we ons niet indenken dat zo’n dóór en dóór anti-Hollands boek (maar Hollands dan tóch!) buiten de westerse literatuur heeft gefunctioneerd. Esthetische normen kunnen niet de doorslag hebben gegeven bij de grote internationale bekendheid van de Max Havelaar.

De mythe van Lebak heeft als motto: ‘It’s easier to smash an atom than a myth’. Volgens sommigen kwam de Max Havelaar ongelegen, maar de ‘mythe van Lebak’ en de moeite die het kost haar te vermorzelen, lijkt voor Nederland geen ongunstig gegeven. Of mag men vanaf nu zeggen: lijkt voor Nederland geen ongunstig gegeven gewéést, want het wordt hoog tijd dat er een nieuwe rilling door het land gaat, die de bedrieglijke rode draad der literaire geschiedschrijving sinds Multatuli een halt toeroept. Die rode draad is immers gebaseerd op een culturele dwaling, waar de politiek zich al bijna 160 jaar achter heeft kunnen verschuilen. Is het nu eindelijk afgelopen?

Joost Golsteyn

(foto’s: boven – Gerrits, Roland / Anefo; halverwege – Croes, Rob C. / Anefo, CC0 1.0)

Deze rubriek staat open voor iedereen die een stuk wil schrijven over een literair werk voor 1880. Mail info@tzum.info. Kijk voor andere afleveringen hier.