In de auto van de tsaar

Haar archief wordt nota bene in Amsterdam bewaard, maar van de Russische Angelica Balabanoff (1869-1965) had ik nog nooit gehoord. Nu haar memoires zijn vertaald blijkt hoe onterecht dat is, want ze behoorde in de hoogtijdagen van het internationale socialisme, toen de overgang van theorie naar bloeddorstige praktijk plaatsvond, tot één van de vooraanstaandste revolutionairen in de geschiedenis van het marxisme. Nadat ze haar veel te rijke bourgeoisfamilie vaarwel had gezegd was ze politiek actief in landen als Italië, waar ze samenwerkte met Mussolini, Zwitserland, Duitsland en Zweden, alvorens na de coup van Lenin en consorten terug te keren naar haar vaderland, dat ze enkele jaren later alweer teleurgesteld verlaat.

Het verslag van die sluipende desillusie is fascinerend. Ze houdt door dik en dun aan de partijlijn vast, tot het echt niet langer meer gaat. De partij houdt zich intussen onledig met het uitrollen van de rode terreur en het zaaien van tweedracht, zowel thuis als in het buitenland, waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van wat we tegenwoordig nepnieuws noemen, het belasteren van kameraden die in ongenade zijn gevallen, met als pervers detail dat het niet uitmaakt of die in werkelijkheid loyaal waren of niet.

Het boek kan gelezen worden als een bildungsroman, waarin de hoofdpersoon een vooral politieke ontwikkeling doormaakt, met de kanttekening dat we alleen haar verhaal horen. Het is daarom goed en essentieel dat Elsbeth Etty, zelf ook een renegaat, het beschrevene in een historisch kader plaatst. Balabamoff, bij ons beter bekend als Balabamova, geen idee waarom ze hier anders heet, had in werkelijkheid als prominent lid van de CPSU net zo goed vuile handen gemaakt en niet alleen waarschijnlijk een verhouding gehad met Mussolini, maar hem ook in het politieke zadel geholpen. Wat kan verklaren waarom ze juist van hem een vernietigend portret schetst.

Dat ze niet helemaal oprecht en lelieblank is was de oplettende lezer trouwens al opgevallen. Ze is nog meer net terug in Rusland als de partij al ver gevorderd is met de sloop van de samenleving, maar zij zich – naar eigen zeggen met frisse tegenzin – allerlei privileges moet laten wegvallen. Dat leidt tot even lachwekkende als ontluisterende passages:

Maar wat kon ik eraan doen? Als ik deze voorrechten zou weigeren, zou het op politieke koketterie of zelfingenomenheid lijken, impliciete kritiek op andere revolutionairen die, hoewel ze het wat dit betreft misschien wel met me eens waren, toch deze bevoorrechte positie hadden aanvaard. De meesten werkten de hele dag en nacht voor de Revolutie, offerden hun gezondheid op en droegen de last van een enorme verantwoordelijkheid. Het was vanzelfsprekend dat ze onder deze omstandigheden het beste dat beschikbaar was zouden krijgen – schone, hygiënische kamers, waar mogelijk verwarmd, voldoende eten, auto’s om mee vervoerd te worden… Die comfort, hoe elementair ook, vormde een onmetelijk voordeel boven de levensomstandigheden van de arbeidersklasse en een nog grote voordeel boven de niet-bolsjewistische beroepsklasse en ik kon dat maar niet vergeten. Als ik eraan dacht hoe de vrouwen die de hele dag in koude fabrieken werkten terugkeerden naar hun onverwarmde huizen en een stuk zwart brood, viel het me moeilijk om van mijn eigen eten te genieten. En als ik, gezeten in de auto van de voormalige tsaar, deze vrouwen aan het eind van de dag van werk naar huis zag lopen, omdat de trams overvol waren en onregelmatig reden, leek het me dat er, wat het fysieke comfort betrof, een grotere afstand bestond tussen hen en mijzelf dan tussen de prerevolutionaire burger en de tsaar.

Je voelt haar pijn.

Enno de Witt

Angelica Balabanoff – Rebel, Politieke herinneringen 1869-1938. Vertaald door Nils Buis. Schokland, De Bilt. 350 blz. € 25.