Het lijden van de jonge Luctor

De literaire coming-of-age-roman is al zo oud als de wegen naar Rome, dus wie zich aan dit genre waagt, dient met een originele invulling te komen. In de Nederlandse canon geldt De Avonden van Gerard Reve vermoedelijk als het bekendste en meest oorspronkelijke boek in dit segment, al hebben recentere auteurs als Giphart en Grunberg ook succesvolle bijdragen hieraan geleverd. Het is voor (jonge) schrijvers verleidelijk om hun eigen leven als model te nemen, waar Herman Brusselmans zijn handelsmerk van heeft gemaakt. Aan dit rijtje mag voorzichtig de naam van Gerjon Gijsbers worden toegevoegd.

In zijn debuutroman Scheuren in het canvas volgen we het wel en wee van een personage met de schitterende naam Luctor de Lamlendige. Zoals het coming-of-age-recept voorschrijft is hij in dit verhaal steevast zoekende naar structuur en een manier om zijn dagen zinvol of plezierig te besteden. Luctor is iemand die drinkend en rokend naar elpees van alternatieve rockartiesten luistert en klassieke literatuur leest, ondertussen van de hoognodige aanschaf van een nieuw douchegordijn een onoverwinnelijke queeste makend. In de marge wordt er halfslachtig gestudeerd en hangt hij doelloos rond met zijn al even lamlendige kameraden. Uit het leven gegrepen, kortom.

Wat Luctor tot een aantrekkelijke protagonist van dit boek maakt, is zijn zelfspot en de wijze waarop hij zijn omgeving met een tragikomische houding tegemoet treedt. Luctor is niet zo cynisch als Holden Caulfield; hij ageert niet per se tegen de wereld, maar eerder tegen zijn eigen onvermogen om mee te draaien. Toch blijft hij dapper proberen er iets van te maken.

‘Ontwikkel jezelf niet tot een Oblomov,’ spoorde Luctor zichzelf aan. ‘Sjouw jezelf naar het sociale leven. Hup, uit het isolement en de wijde wereld in! Op naar het grote avontuur!’
Een hevige hoestbui deed Luctor zijn inspanning staken.

De roman is opgedeeld in drie losse gedeeltes – in analogie met het door een verwarde man beschadigde schilderij van Barnett Newman in het Stedelijk Museum – Rood, Geel en Blauw getiteld. In het eerste deel is Luctor een losgeslagen projectiel dat zichzelf bij verschillende gelegenheden onbedoeld de das omdoet. Hij maakt bonje met zijn huisgenoten in de oude pastorie annex woongroep, schrijft zich uit voor de studie Nederlands, heeft een meltdown in de supermarkt en vertrekt op goed geluk op een stedentrip naar Barcelona met vrienden; een vakantie die zich het beste laat samenvatten met het credo: ‘daar had meer ingezeten’.

Helaas geldt dat ook in verhaaltechnisch opzicht voor deze openingshoofdstukken. Er wordt de lezer weliswaar een scherpe blik in de troebele geest van Luctor geboden, maar de plot wil niet vlotten. De stijl is helder en komisch, maar de auteur valt te vaak in herhaling. Ook is de roman zwanger van referenties aan complexe conceptalbums en duistere kunstenaars – wat voor de liefhebbers ervan, zoals ondergetekende, soms een feest der herkenning is – maar niet altijd evenveel toevoegt aan het verhaal of de karakterisering van het personage. Net als Luctor is ook Gijsbers in dit eerste deel ironisch genoeg zoekende naar houvast.

‘Je beseft je dat deze baan weinig aansluit bij je vooropleiding?’ vroeg de vrouw aan Luctor, die met een rechte rug en zijn borst vooruit tegenover haar zat.
‘Dat besef ik,’ antwoordde hij. ‘Net zoals ik me realiseer dat beseffen geen wederkerend werkwoord is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld zich realiseren, maar ik begrijp eveneens dat deze kennis hier niet ter zake doet, laat staan gewaardeerd wordt.’

Gelukkig beleeft de roman in het middelste en meest omvangrijke deel (Geel) een vliegende herstart. Luctor meldt zich daarin ten einde raad bij een uitzendbureau, dat hem aan het werk zet als order-picker bij een groot bedrijf in farmaceutische middelen. Hoe Gijsbers deze troosteloze werkomgeving beschrijft, inclusief de illustere figuren die er de dienst uitmaken en alle bizarre perikelen die zoal voorbijkomen op een werkdag, is even briljant als treurig. Aangezien het meeste werk aldaar overduidelijk oersimpel en geestdodend is, maakt Luctor snel en onbewust carrière, waardoor hij uitzwerft over verschillende afdelingen, en aldaar geconfronteerd wordt met nog gekkere collega’s.

Een stilistisch hoogtepunt zijn de gesprekken tussen Luctor en zijn collega’s, waarbij middels het vocabulaire pijnlijk duidelijk wordt hoezeer hun belevingswerelden van elkaar afwijken. Er is geen ontsnappen aan; wanhopig ondergaat hij alle ontmoetingen.

Luctor had de pompwagen op de daarvoor aangewezen plek geplaatst en stond in de rij voor het klokapparaat.
‘As Ajax zondag de Friezen klopt, dan hoeft ik jouw, jouw en jouw kop moandag nie te zien,’ zei Mirella, terwijl ze een paar willekeurige medewerkers aanwees. ‘Die smerige kankerjudd’n zult wal weer ’s op z’n Duuts d’n compemtitie winne.’
Gelukkig is het bijna maandag!’ juichte Knarf. ‘Ik kan niet wachten om weer hier te zijn. Bijna maandag! Bijna maandag!’

Uiteindelijk draait Luctor onvermijdelijk door en wordt hij wegens een reeks nietszeggende misstappen met veel tamtam weggestuurd, waarna zijn einde nabij lijkt.

In het korte slotdeel, dat sterk door Bukowski geïnspireerd lijkt, bezoekt de inmiddels nog lamlendigere Luctor een Halloweenfeest. Dit is een surrealistisch en rommelig gebeuren, waarin diverse motieven uit het boek plotseling opduiken. Vanwege de switch naar het ik-perspectief krijgen we op de valreep iets meer mee van Luctors gevoelens en de wanhoop die er uit zijn handelingen spreekt. Desalniettemin belandt hij per ongeluk in de armen van een liefdevolle ijsprinses (een verklede Elsa uit de Disneyfilm Frozen), waarmee het verhaal een onverwacht en schijnbaar happy end krijgt; dit in contrast met Luctors eerdere falen op het amoureuze vlak en de pijnlijke herinneringen aan zijn ex-vriendin. Het is op zichzelf een mooi en passend slot, maar lang niet zo meeslepend en komisch als het middelste gedeelte.

Al met al heeft Gijsbers een vermakelijke debuutroman geschreven. De meanderende toon en ironische passages laten de lezer bij tijd en wijle hardop lachen en motiveren om door te lezen. De plot en psychologie zijn niet geweldig maar wel onderhoudend, met de taferelen in het bedrijf als absurdistische hoogtepunten. Dit boek maakt in ieder geval nieuwsgierig naar de toekomstige werken van debutant Gerjon Gijsbers, die zich in deze roman bij vlagen met oorspronkelijk en bovenal gevat tragikomisch coming-of-age-proza weet te onderscheiden.

Willem Goedhart

Gerjon Gijsbers – Scheuren in het canvas. Fagus, Aalten. 250 blz. € 20.