Bij uitgeverij Vleugels verscheen begin dit najaar een bloemlezing uit het werk van de Amerikaanse dichter Jack Spicer met de titel Citroenen, gedichten en zeewier. De vertalingen, van de hand van Jan H Mysjkin, stonden eerder in uiteenlopende bladen als Avenue, De Poëziekrant, Yang, Parmentier en nY. Spicer stelde dat zijn gedichten werden gedicteerd door het ‘Buiten’. Dat klinkt vager en zweveriger dan hij het bedoelde, – al zijn zijn gedichten niet perse toegankelijk. Gedichten moeten als het aan hem ligt de ‘fix’, de relatie tussen het woord en zijn betekenis op losse schroeven zetten. Door verwarring te zaaien, breekt het gedicht in in de werkelijkheid, zo is de gedachte. Spicer omschreef zichzelf als een kristalontvanger; hij kreeg zijn gedichten door, hij was slechts het doorgeefluikje. Er zijn natuurlijk meer dichters geweest die zeiden dat het gedicht zichzelf schreef, dat de dichter buiten spel stond, dat het gedicht het overnam, Spicer is echter radicaler in zijn opvatting. Hij wilde dat spel- en grammaticafouten in de uiteindelijke tekst bleven staan. Door Mysjkin beschreven als de ruis die blijkbaar onlosmakelijk verbonden is aan de kristalontvanger.

In After Lorca, een bundel die een keerpunt vormde in zijn oeuvre en het interessantste deel van deze bloemlezing is, schrijft Spicer over het verschil tussen poëzie en proza (‘zie hoe zwak proza is’) en over het begrip traditie wat voor Spicer betekende dat dichters van alle tijden steeds hetzelfde verhaal vertellen. After Lorca is een mix van vertalingen van gedichten van Lorca en aanvullingen van Spicer zelf, in brieven gericht aan Lorca.

Dingen hangen niet samen; ze komen overeen. Dat is wat het de dichter mogelijk maakt echte dingen om te zetten, ze even gemakkelijk door de taal als door de tijd te transporteren. Die boom die je zag in Spanje is een boom die ik nooit in Californie had kunnen zien, die citroen heeft een andere geur, een andere smaak, MAAR het antwoord is dit – elke plaats en tijd heeft een echt object dat overeenkomt met jouw echte object – die citroen kan deze citroen worden, of hij kan zelfs dit stuk zeewier worden, of deze bijzondere grijpvariant van deze oceaan. Je moet je die citroen niet verbeelden; je moet hem ontdekken.
Zelfs deze brieven. Ze komen overeen met iets (ik weet niet wat) wat jij geschreven hebt (misschien op een even onklaarblijkelijke manier als die citroen overeenkomt met dit stuk zeewier) en, op zijn beurt, zal een toekomstige dichter iets schrijven wat ermee overeenkomt. Dat is hoe wij dode mensen elkaar schrijven.

In het informatieve nawoord van Mysjkin lezen we dat Spicer niet oud is geworden. Veertig werd hij. Doodsoorzaak: alcohol. Maar mooier is zijn eigen verklaring op zijn sterfbed opgetekend door zijn vriend Robin Blaser: ‘de woordenschat deed me dit aan.’ Mysjkin gelooft dat niet, ‘maar ik wens dat ik aan het eind van mijn leven ook een vriend naast me heb die uit mijn doodsrochel zoiets moois weet te verzinnen.’

Rieuwert Krol

Jack Spicer – Citroenen, gedichten en zeewier. Vertaald door Jan H Mysjkin. Vleugels, Bleiswijk. 68 blz. € 24,27.