Leven in ballingschap

Voor het eerst is de belangrijkste roman van Klaus Mann verschenen in het Nederlands.
De vulkaan is een ‘roman onder emigranten’ zoals de ondertitel luidt; een roman waarin Klaus Mann vele interessante personages opvoert die gevlucht zijn uit Nazi-Duitsland en in ballingschap leven.

Klaus Mann (1906 – 1949) had het gevaar van de Nazi’s beter ingeschat dan zijn beroemde vader Thomas Mann. Terwijl Klaus Mann al snel na de machtsovername van Hitler in 1933 Duitsland verliet en in ballingschap ging, talmde en twijfelde zijn vader om te breken met Duitsland en om het regime publiekelijk te verwerpen. Dit gebeurde pas na hardnekkig aandringen van zijn kinderen Erika en Klaus. De laatste had in 1936 al zijn roman Mefisto gepubliceerd waarin hij het Faust-thema verbindt met Nazi-Duitsland. Drie jaar later verscheen bij de uitgeverij Querido Verlag in Amsterdam Klaus Manns grote roman De vulkaan.

De vulkaan is een breed opgezette roman over een groot aantal ballingen in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Het brede is in dit geval ook ruimtelijk: de roman is gesitueerd in vele plaatsen in Europa: Amsterdam, Parijs, Zürich, Praag, Scandinavië, Spanje en aan het einde van de roman vertrekken een aantal personages naar Amerika als de hoop definitief is verdampt en het zeker is dat de vulkaan gaat uitbarsten. Hitler heeft van Europa een vulkanisch continent gemaakt in de jaren dertig van de vorige eeuw. De titel is een passende en mooie metafoor voor de spanningen voorafgaand aan de oorlog. ‘Verschrikkelijk is de vulkaan. Het vuur kent geen genade. Jullie verbranden als je niet heel slim en behoedzaam bent. Waarom vluchten jullie niet? Of willen jullie soms verbranden?’

Mann voert in De vulkaan een breed scala aan personages op zoals de actrice Marion en haar zusje Tilly, de schrijver Martin en zijn geliefde Kikjou, de joodse literatuurprofessor Abel, de schilder Samuel en de Joodse bankier Bernheim. Het is een risico om in een roman zoveel personages te beschrijven en te karakteriseren ook al zijn ze verbonden door het lot van de ballingschap. Het gevaar is dat de spanning vermindert door de vele verschillende verhalen, maar Mann slaagt erin de spanning continu vast te houden wat deze roman zo krachtig en kwalitatief hoogstaand maakt. Dat de panoramische structuur van de roman geen afbreuk doet aan de intensiteit komt grotendeels door de vurige stijl van Mann: de pregnante beschrijvingen worden afgewisseld met fijne innerlijke monologen die zorgen voor emotionele concentratie.

De vele personages zorgen voor een balans in de roman, een evenwicht waardoor de ballingschap niet simplistisch eenduidig wordt. Zo is er de joodse literatuurprofessor Benjamin Abel, die door een collega aan de universiteit aan de schandpaal is genageld, waarna Abel is vertrokken naar Amsterdam. Daar voelt hij zich eenzaam doordat hij is afgesneden van zijn vaderland en zijn cultuur.

Hij liep rond als in een nachtmerrie, en wat hij dacht was steeds alleen maar: wat moet ik hier? Waarom ben ik eigenlijk in deze vreemde stad? Helaas ben ik helemaal geen Hollander, waarom ga ik dan in de straten van Amsterdam wandelen?

De eenzaamheid is het gevolg van de ontheemding. Het onbekende creëert eenzaamheid, want het blokkeert de verbinding. Doordat Abel is afgesneden van zijn land en cultuur ontstaat er een leegte die hij maar niet kan opvullen. Zijn kamer in Amsterdam voelt dan ook nooit als thuis en elke keer is Abel bang om er naar terug te keren.

Tegenover de sobere en sombere Abel plaatst Mann het gejaagde en zelfdestructieve leven van de talentvolle schrijver Martin die zich vestigde in Parijs. Daar heeft hij een hartstochtelijke relatie met de Braziliaan Kikjou. Martin raakt verslaafd aan de drugs. Hij probeert af te kicken, maar verlaat vroegtijdig de kliniek en zal een trieste dood sterven. Na koortsachtige en hallucinante dialogen met engelen zal Kikjou de roman schrijven die Martin wilde maken over het leven in ballingschap.

In het begin is er nog hoop. Dan denken de kunstenaars en schrijvers die in Parijs wonen dat ze weer snel naar huis kunnen. Tijdens een avond die Marion organiseert op 30 juni 1934, waarop ze canonieke Duitse teksten voordraagt, beschrijft Mann het geroezemoes in het publiek. Er is opwinding door de berichten die ze doorkrijgen. Het zou binnenkort wel eens voorbij kunnen zijn. Maar de berichten die ze doorkrijgen zijn niets anders dan een verlangen, een wens om terug te keren.

Met de jaren verdwijnt langzaam de hoop, de zorgen worden steeds groter en de rusteloosheid domineert. Het is duidelijk in welke tijd ze leven: ‘De eis van het ogenblik is: ontmenselijking, verharding van het hart.’ De menselijke waardigheid zal pas terugkeren nadat de vulkaan op een ongekende wijze is uitgebarsten.

Koen Schouwenburg

Klaus Mann – De Vulkaan. Vertaald door Ria van Hengel. Querido, Amsterdam. 544 blz. € 24,99.

Deze recensie stond eerder in het Friesch Dagblad van 24 november 2018