Jammer van die mooie conifeer

In de zomer van 2013 overlijdt de 91-jarige moeder van Piet van der Molen, een bewust werkloze vrijgezel die altijd in zijn ouderlijk huis in het Limburgse Oirsbeek is blijven wonen. Volgens Piet adviseert zijn moeder hem op haar sterfbed om haar aanstaande overlijden te verzwijgen. Dan kan hij mooi in de huurwoning blijven wonen en blijft het geld binnenkomen. Dat laatste is vooral belangrijk vanwege de verzorging van de acht (!) katten, want die krijgen peperduur voer uit Duitsland. Zo gezegd, zo gedaan: Piet legt het lichaam van zijn moeder in een tot kist gepromoveerde kast, bedekt het met een mooi lakentje en weet zijn geheim tot het einde van 2015 te verbergen.

Het is geen wonder dat Joris van Casteren, zo langzamerhand de koning van de literaire reconstructies, geïntrigeerd raakte door deze nieuwsgebeurtenis. De details liegen er nou eenmaal niet om. Piet blijkt amper een idee te hebben van lijkontbinding en schrikt zich wezenloos als zijn moeder na een paar dagen zo opzwelt dat ze dreigt te ontploffen. Maar het lijk is niet de enige lugubere aanwezige in het vervuilde huis. In de kelder bevinden zich talloze dozen met kattenlijken, aangezien er in de tuin na verloop van tijd geen ruimte meer was om de vele huisdieren te begraven. Zo groeit die ruimte uit tot een heus kattenmausoleum.

Een boek met zulke onderwerpen, hoe zorgvuldig onderzocht ook, had gemakkelijk sensatiebelust kunnen uitpakken. Daarvan is echter totaal geen sprake, een grote verdienste. Van Casteren laat Piet aan het woord over zijn verleden, maar interviewt tevens familieleden, buren en vrienden die vaak een ander, vaak genuanceerder en completer beeld geven van wat eerder is verteld. Op die manier krijgt het verhaal steeds meer diepgang. Van Casteren voert zichzelf daarbij op als interviewer, maar blijft op een prettige wijze op de achtergrond. Hij maakt zichzelf ondergeschikt aan het verhaal dat hij wil vertellen.

Moeders lichaam is meer geworden dan een verhaal over een zonderlinge man die samenwoont met het lijk van zijn moeder. Het gaat óók over onder meer het dorp, de gemeenschapszin, de rol van het (katholieke) geloof en sociale klasse. Al deze zijpaden pakken goed uit, met uitzondering van een overbodige uiteenzetting over een seksuologisch boek. Daarin lijkt de schrijver kortstondig het centrale gegeven uit het oog te verliezen (tip voor de herdruk: schrap hoofdstuk 48).

De onderkoelde humor in het uitstekend geschreven boek zit hem dikwijls in de gesprekken die Van Casteren voert met de betrokkenen van allerlei verschillende achtergronden. Zo komt daarin geregeld aan bod dat het zo jammer is dat er een mooie boom moest worden gekapt voor de woning omdat de kist anders niet uit het raam kon worden getakeld. Maar belachelijk maken doet hij zijn gesprekspartners niet. Er is nooit sprake van dedain of leedvermaak, maar juist van respect. En dat is geheel terecht, want Van Casteren spreekt hier met mensen die levens leiden die representatief zijn voor een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking.

Knap is dat Van Casteren een oordeel over Piets bizarre beslissing achterwege laat. In het boek geeft Piet te pas en te onpas steeds dezelfde verklaring voor het verbergen van het lijk van zijn moeder: het zou hem niet om het geld zijn gegaan, maar om het uitvoeren van moeders laatste wens. De lezer mag zelf beslissen of hij dat gelooft.

Lucas Zandberg

Joris van Casteren – Moeders lichaam. De Bezige Bij, Amsterdam. 288 blz. € 19,99.