Een vriendschap van tegenpolen

In de briefwisseling Elke vriendschap met mij is verderfelijk, vertaald door Els Snick, gaan veel brieven van Joseph Roth aan zijn vriend Stefan Zweig over geldzaken. Alleen een kamer voor jezelf is niet genoeg om te schrijven: Joseph Roth heeft constant geld nodig.

In zijn brieven aan Stefan Zweig heeft Joseph Roth het veelvuldig over geld. Roth schrijft over zijn schulden, leningen, royalty’s, onderhandelingen met uitgevers, honoria voor zijn journalistieke stukken en de hoge kosten voor het verblijf van zijn vrouw in een inrichting. Vaak klaagt Roth dat hij op zwart zaad zit, maar zijn geklaag is nooit irritant; hij weet kunstig te variëren op het onderwerp.

Roth was eigenlijk helemaal niet arm, hij kon gewoon niet met geld omgaan. Hij verdiende namelijk genoeg, schrijft Heinz Lunzer in het nawoord van Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Roth leefde boven zijn stand, zijn uitgavepatroon was roekeloos. Daarnaast onderhield hij een aantal mensen, een aantal dat in de loop van de briefwisseling verandert en afneemt, van tien naar uiteindelijk vier mensen. In de afdeling ‘Brieven aan derden’, dat als een soort appendix in deze uitgave is opgenomen, schrijft Zweig in 1934 aan een gezamenlijke vriend over Roth: ‘Hij is als een krankzinnige met geld en is niet in staat zich aan te passen aan de realiteit.’ Terwijl Roth altijd in de financiële problemen zit, is Zweig door een erfenis en de riante inkomsten die zijn boeken generen een rijk man die Roth financieel ondersteunt. In een brief van 10 juli 1937 spreekt Roth zijn vriend streng toe; zijn weeklagen is bijzonder ongepast. ‘U bent een echt vrij schrijver,’ bijt Roth hem toe. Geld zorgt namelijk voor werkelijke vrijheid. Het echte ongeluk behoort hem toe, niet Zweig.

In zijn nawoord noemt Lunzer Elke vriendschap met mij is verderfelijk ‘een besloten dialoog’. Is deze briefwisseling echter wel een dialoog? Roth is namelijk veel vaker aan het woord dan zijn vriend en collega; veel van Zweigs brieven zijn verloren gegaan. Van wat Zweig aan Roth schreef krijgen we vaak een impressionistische indruk doordat Roth reageert op de brieven van Zweig. Het beeld dat ontstaat is een briefwisseling van tegenpolen. Zweig is rijk, Roth is arm. Zweig is de weldoener, Roth de hulpbehoevende. Zweig gelooft in de mensheid, Roth alleen in God. Zweig is een optimist, Roth een pessimist. Wat beiden verenigt is het schrijverschap, bewondering voor elkaars werk. Al is Roth regelmatig kritisch over het werk van Zweig dat hij te lezen krijgt. Zo ontvangt Zweig in een brief van 23 september 1930 kritiek van Roth op een aantal zinsconstructies en bepaalde vergelijkingen vindt Roth ‘te veelvuldig en niet helemaal uitgewerkt’. Er is een opvallend contrast tussen de stijl van Roths brieven en zijn literaire proza. In zijn romans zijn Roths zinnen ingetogen en precieus. De formuleringen in zijn brieven veelal driftig, jachtig en ongepolijst. Deze zinnen zijn een uitdrukking van zijn wanhoop, van zijn pessimisme en van zijn temperament; de kloof tussen zijn gemoedstoestand en de taal is minimaal en dit maakt deze briefwisseling, dit portret van een vriendschap én van een tijd, tot zo’n interessant drama.

Roth had het gevaar van Hitlers machtsovername in januari 1933 rap in de gaten. Al in februari 1933 schrijft hij aan Zweig:

Afgezien van de persoonlijke catastrofes – ons literaire en materiële bestaan is immers tenietgedaan – leidt het ons naar een nieuwe oorlog. Ik geef geen stuiver meer om ons leven. Het is gelukt de barbarij aan de macht te brengen. Maakt u zich geen illusies. De hel heerst.

Jaren later uit Roth zijn ongenoegen over Zweigs afwachtende houding in de eerste jaren na Hitlers verkiezingsoverwinning. Daarvoor was Roth al bijzonder kritisch over de houding van Thomas Mann nadat Hilter kanselier van Duitsland is geworden. Roth hekelt Manns idee dat hij boven de partijen staat:

Thomas Mann is een ursurpator van de ‘objectiviteit’. Hij is in staat om zich met Hitler te verzoenen, onder ons gezegd. Alleen is hem dit voorlopig onmogelijk gemaakt. Hij is een van die mensen die alles toestaan onder het voorwendsel alles te begrijpen.

Net als zijn wanhoop neemt Roths alcoholconsumptie ook toe en Zweig biedt hem een afkickkuur van vier weken aan. Zweig is in dezen soms paternalistisch en naïef: zelf is hij met moeite gestopt met roken, dus dan kan Roth ook stoppen met roken: willen is kunnen. Roth zal nooit op het aanbod ingaan. Geld heeft hij nodig, geen vaderlijke bedoelingen. Het leed wordt erger en Roth heeft het steeds vaker over zelfmoord. Hij lijkt de dood te beschouwen als een verlossing van zijn aardse ongeluk. In 1939 begeeft zijn door alcohol toegetakelde lichaam het. Drie jaar later is het Zweig die zal sterven door eigen hand.

Koen Schouwenburg

Joseph Roth en Stefan Zweig – Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927-1938. Vertaald door Els Snick. De Arbeiderspers, Amsterdam. 419 blz. €27,50.

Deze recensie stond eerder in het Friesch Dagblad van 23-02-2019

Op Tzum verscheen eerder deze recensie van Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927-1938