Taal als duisternis

Wie onbevangen aan Als de tijd daar is begint, zou weleens na een aantal pagina’s het boek gefrustreerd terzijde kunnen werpen. Algauw voelt de vertelling vervreemdend, incoherent en misschien zelfs onbegrijpelijk aan. Ook wie het daar niet bij laat zitten, en wat niet wordt begrepen herleest, ‘want het zal wel aan mij liggen’, kan tot de conclusie komen dat hier niets dan wartaal staat. Het is onduidelijk wat deze taal voor wereld wil oproepen, wat hier wordt aangeduid, óf hier wel iets wordt aangeduid. Concluderen dat het daarom een slecht boek zou zijn, het lezen niet waard, zou echter te voorbarig zijn; juist in de vervreemding en ambiguïteit ligt de kracht van deze roman.

Behalve schrijver van romans en verhalen, was Maurice Blanchot (1907-2003) ook literatuurcriticus en filosoof. Veel van zijn filosofische werk handelde over literatuur, wat maakt dat er een sterk verband bestaat tussen zijn verschillende werken. Au moment voulu (Als de tijd daar is) verscheen in 1951, drie jaar nadat Blanchot zijn meest programmatische essay La littérature et le droit à la mort (Literatuur en het recht op de dood, vertaling Joost Beerten en Paul Bosse) publiceerde. In dit filosofische essay onderzoekt Blanchot het wezen van de literatuur, wat hij in een bepaalde taalproblematiek vindt.

Het beschrijven van de wereld en het benoemen van de dingen, betekent ze als concrete, materiële zaken achter ons laten, om ze als betekenis in de woorden op te nemen. Echter, taal is niet louter betekenis, alsof ze in de vrije lucht zweeft. Nee, taal heeft een materieel bestaan in woorden, letters, klanken, inkt: de taal zelf is ook een ding. Door deze tweeledigheid verder uit te diepen, stuit Blanchot op een ambiguïteit die fundamenteel is voor de taal. Waar de dagelijkse spreektaal aan deze ambiguïteit voorbijgaat, daar neemt literatuur hier geen genoegen mee. Literatuur wil niet alleen de betekenis van de dingen vatten zoals die in de woorden ligt, maar wil de dingen zelf grijpen, zoals ze zijn voorafgaand aan de taal: ‘De taal van de literatuur is de zoektocht naar het moment dat haar voorafgaat.’ Hierbij krijgt de ambiguïteit die altijd al in de taal gelegen is, vrij spel – en ontsnapt zo aan de controle en het begrip van de mens. ‘Literatuur is taal die ambiguïteit is geworden,’ stelt Blanchot.

En ambiguïteit is alom in Als de tijd daar is. Blanchot biedt de lezer nog een aantal aangrijpingspunten. Zo speelt de vertelling zich af in een appartement, bestaande uit twee kamers die verbonden zijn door een gang, waaraan tevens een badkamer en keuken grenzen. Er zijn drie personages: de twee bewoonsters van het appartement, Judith en Claudia, en de ik-figuur die ze een bezoek brengt. Over Claudia wordt duidelijk dat ze zangeres (geweest) is. Veel meer krijgen we niet te weten. Wat de redenen van het bezoek van de ik-figuur zijn, hoe de personages zich tot elkaar verhouden, of ze een leven buiten dit appartement leiden, wat hun leven hierbinnen behelst, dat alles blijft onduidelijk. Dialoog is minimaal en van handelingen is nauwelijks sprake; voor zover er wordt gehandeld, blijft het hoe, wat en waarom grotendeels ongewis.

In plaats daarvan zien we personages die lijken te bewegen, maar die zich toch niet blijken te hebben verplaatst; personages waarvan onduidelijk is of ze nu slapen of wakker zijn; personages die lijken te praten, maar niets blijken te hebben gezegd, plotseling verstommen, zinnen afbreken, of niets kunnen uitbrengen behalve een schreeuw. Wanneer ze spreken, is het onduidelijk waarover ze spreken. Daarbij is het tijdsverloop ongrijpbaar: net zoals de grens tussen waken en slapen vervaagt, is onduidelijk wanneer het dag is en wanneer nacht (overigens begrippen die in Blanchots essays ook een grote rol spelen, en ook in Als de tijd daar is veelvuldig terugkeren), of ze elkaar wel opvolgen of elkaar doorkruisen; of de vertelling überhaupt wel een tijdsverloop kent.

Zonder duidelijkheid over wat de personages doen, wat ze drijft en wat er in ze omgaat, zonder het structurerende element van de tijd, zonder heldere omkadering, vormt Als de tijd daar is geen werkelijk verhaal. Hieraan wordt her en der ook gealludeerd. Zo merkt de verteller ongeveer halverwege op: ‘Het vervolg? Het is helaas geen verhaal.’ En elders: ‘Wie wil leven moet kunnen steunen op de illusie van een verhaal, maar deze steun is mij niet vergund.’ Inderdaad, Blanchot – voor wie literatuur meer dan met het leven, verbonden is met de dood – lijkt er niet op uit te zijn een verhaal te vertellen, maar de ambigue ruimte die volgens hem eigen is aan de literatuur uit te diepen. Dit culmineert in een enkel moment waarop de ik-figuur naar Claudia kijkt, en de tijd lijkt te stollen:

En ik, ik kon niets anders dan naar deze vrouw kijken met een blik die alle transparante rust uitdrukte van een laatste blik, terwijl ze naast de muur zat, het hoofd licht gebogen naar haar handen. Kon ik dichterbij komen? Kon ik naar beneden gaan? Dat verlangde ik niet, en zij aanvaardde mijn blik in haar ongegronde aanwezigheid, maar vroeg er niet om. Nooit draaide ze zich naar mij om en nadat ik naar haar had gekeken vergat ik niet rustig weg te gaan. Nooit werd dit moment verstoord of verlengd of uitgesteld, en misschien kende ze me niet, en misschien was zij onbekend voor mij, maar het deed er niet toe, want voor de ene en voor de andere was dit ogenblik wel degelijk het gewenste moment, de tijd was daar.

De ruim tien pagina’s die hierop volgen, en die de laatste van de roman zijn, lijken niets anders te doen dan dit ‘gewenste moment’ uit te diepen, in een taal die steeds meer ieder begrip lijkt te verduisteren.

Het lezen van deze roman is een bevreemdende ervaring, die kan leiden tot frustratie en onbegrip. Kennis van Blanchots literatuurfilosofie vormt niet de sleutel om tot begrip te komen; hoogstens wordt het waarom van het onbegrip duidelijker. De roman laat ons ervaren hoe ongrijpbaar taal kan zijn, hoe in ogenschijnlijk heldere, begrijpelijke zinnen toch iets wordt verteld wat aan ons begrip ontsnapt. Vertaalster Kiki Coumans drukt dit treffend uit in haar nawoord, als ze schrijft:

Zelden zal een lezer van een boek zo moeilijk kunnen doordringen in wat de taal beschrijft. En zal deze daardoor beseffen dat taal niet zo’n directe verbinding heeft met een werkelijkheid als men doorgaans denkt. (…) De taal speelt dus eigenlijk de hoofdrol in dit boek (…).

In Als de tijd daar is ervaren we de taal niet als een instrument van de helderheid, maar als een duistere kracht; een uiterst interessante ervaring, voor wie het boek dan niet al gefrustreerd in de hoek heeft gegooid.

Remco Nieberg

Maurice Blanchot – Als de tijd daar is. Vertaald door Kiki Coumans. Vleugels, Bleiswijk. 88 blz. € 23,95.