Over de onverdraagzaamheid binnen het identiteitsdenken

Journaliste en columniste voor de Volkskrant Elma Drayer beschouwt zichzelf als links. In die progressieve hoek zouden per definitie de mensen moeten zijn die positief staan tegenover emancipatoire bewegingen. Als die groep zich echter stilhoudt op het moment dat er excessen plaatsvinden binnen de veranderingsprocessen in een samenleving, dan is er iets aan de hand. Witte schuld leest als een pleidooi voor redelijkheid. Drayer herformuleert de kernwaarden van progressief gedachtegoed omdat die volgens haar in gevaar zijn bij verregaand identiteitsdenken:

Alle nobele want emancipatoire bedoelingen ten spijt, uiteindelijk ondermijnt identiteitspolitiek waar links in mijn ogen voor zou moeten staan: de vrijheid om je bestaan vorm te geven ongeacht klasse, sekse en kleur.

Een opvatting die ik deel (al zou ik ook nog seksuele voorkeur aan het rijtje toevoegen) en ik vermoed dat heel veel rechtse liberalen er ook geen problemen mee zouden hebben.

Witte schuld gaat over het denken in identiteit binnen de politiek, de kunsten en de wetenschap. Drayer schetst een ontwikkeling waarbij de focus steeds nadrukkelijker komt te liggen op je identiteit en hoe die focus je denken en politieke stellingname bepaalt. Een ontwikkeling die vooral op het gebied van raciaal onderscheid deze eeuw in Nederland plaatsvond, waarbij de discussie over Zwarte Piet als een vliegwiel is gaan werken. Dat ging gepaard met ‘Taalzuiveringen’ (een van de hoofdstukken in het boek), waarbij het woord ‘neger’ een verboden woord werd, ‘blank’ vervangen werd door ‘wit’ en ‘slaaf’ door ’tot slaaf gemaakte’ en waarbij veel woorden werden toegevoegd aan de discussie, zoals ‘culturele toe-eigening’ en ‘no-platforming‘. Drayer ziet wel degelijk het belang van sommige veranderingen in, maar wijst ook op de uitwassen, zoals in vertalingen van boeken van zwarte schrijvers, zoals bij James Baldwin gebeurde, het woord ‘nigger’ opeens ‘zwarte man’ wordt in de Nederlandse uitgaven.

Belangrijker dan die taalkwesties is misschien de verschuiving die gaande is over de basiswaarden. Drayer probeert die steeds opnieuw onder woorden te brengen, omdat die anders ondergesneeuwd raken als je het identiteitsdenken de voorrang geeft. Om dat no-platforming nog maar eens aan te halen: het is in de Verenigde Staten al heel gebruikelijk om schrijvers en denkers te weren op bepaalde universiteiten of om hun lezingen te verstoren als je het niet met hun ideeën eens bent. Zo werd er in Groningen ook geprotesteerd tegen de komst van Forum van Democratie-lid Paul Cliteur, tevens hoogleraar aan de universiteit van Leiden, op de Nacht van de Filosofie. Protesteren is één ding, maar proberen te voorkomen dat iemand spreekt, gaat veel te ver. Drayer citeert met instemming, denk ik, de woorden van Frank Furedi, hoogleraar sociologie in Kent:

Voor je het weet bestaat er alleen nog tolerantie voor de eigen mening, terwijl échte tolerantie betekent dat je andere meningen weliswaar met argumenten mag bestrijden, maar ook bereid moet zijn te luisteren en het onverdraaglijke te verdragen. Die vrijheid moet juist aan de academie worden verdedigd.

Het sympathieke aan Witte schuld (een direct antwoord op Witte onschuld van Gloria Wekker) is dat Drayer telkens een grens trekt wanneer andere mensen uitgesloten worden als gevolg van te ver doorgevoerd identiteitsdenken. Dat gebeurt niet alleen binnen de wetenschap en de literatuur, maar ook op persoonlijk vlak als interraciale liefdesverbintenissen verdacht worden gemaakt, niet alleen door racistische witte Nederlander, maar juist ook vanuit de Nederlandse zwarte gemeenschap. Drayer concludeert echter: ‘Eén troost: de liefde lijkt zich vooralsnog weinig aan te trekken van het nieuwe dictaat. Volgens het CBS stijgt het aantal gemengde relaties juist.’

Het meest schokkende hoofdstuk vormt ‘De zogenaamd zielige witte Jood’ door de stortvloed aan voorbeelden waarin groepen die identiteitsdenken hoog in het vaandel hebben gebruik maken van antisemitische denkpatronen. Waarbij bijvoorbeeld de nederzettingenpolitiek van Israël op één lijn wordt gesteld met de Shoah.

Het denkbeeld dat juist Joden vanwege de Shoah beter zouden moeten weten is net zo mallotig als het denkbeeld dat ze matses fabriceren uit kinderbloed.
Wie dat beweert, merkte de Duitse publicist Henryk Broder ooit op, zegt eigenlijk dat de concentratiekampen bedoeld waren als morele heropvoedingskampen.

Witte schuld is vooral voor mensen uit de progressieve hoek een aanmoediging om de redelijkheid weer terug te krijgen in het debat en om je, ondanks je sympathie voor emancipatiebewegingen, je te verzetten als deze groepen in hun revolutionaire vuur ideeën en mensen gaan uitsluiten.

Coen Peppelenbos

Elma Drayer – Witte schuld. Atlas Contact, Amsterdam. 190 blz. € 19,99.