Een erotomaan uit de walmende kleren

Zijn laatste woorden ontsnapten Paul Léautaud op 22 februari 1956: ‘En laat me nou verdomme met rust.’ Na 84 jaar vond hij het welletjes, wat hem betreft zat het erop. Pas in de jaren vijftig had het Franse publiek de schrijver ontdekt, voornamelijk dankzij een serie radiogesprekken met Robert Mallet waarin Léautaud zich met zijn krakende stem uitliet over thema’s de liefde en de literatuur betreffende op een manier die toen absoluut niet bon ton was.

In 1950 was de publicatie begonnen van het Journal littéraire. Sinds 1893 had Paul Léautaud nauwgezet aantekeningen gemaakt over het literaire leven in Parijs, voldoende voor negentien kloeke boekdelen. Roddels, flarden van gesprekken, indrukken – alles werd zonder aanzien des persoons door de schrijver genoteerd. In Nederland bleef Léautaud tot de jaren zeventig onvertaald. Het is de verdienste van uitgeverij De Arbeiderspers geweest om de Fransman te introduceren in de reeks Privé-domein, zodat ook de Nederlandse lezers die het Frans niet of onvoldoende machtig zijn zich kunnen verkneukelen over de eigenaardigheden van de tot cultheld uitgegroeide dierenvriend (hij deelde zijn huis in Fontenay-aux-Roses met enkele tientallen katten).

Dat de particuliere eigenaardigheden voor het Nederlandse publiek kennelijk interessanter worden geacht dan de literaire verslaggeving uit het Parijs van de eerste helft van de twintigste eeuw, blijkt uit het feit dat in Privé-domein slechts één deel Literair dagboek is verschenen tegen nu drie delen van het Particulier dagboek. Die eigenaardigheden mogen er dan ook wezen.

Behalve zijn dagboeken verschenen in Privé-domein Onvoltooid verleden tijd en Lichtzinnige herinneringen, waarin Léautaud terugkijkt op zijn jeugd, die ook wel eigenaardig, of op zijn minst ongewoon mag worden genoemd. De ouwe Léautaud was een souffleur, die vrijwel uitsluitend fluisterde in de oren van elkaar in rap tempo opvolgende minnaressen. Zijn moeder, toneelspeelster, was een van hen. Zij liet de opvoeding over aan Marie Pezé en zag de jongen niet of nauwelijks. Tussen zijn negende en zijn negenentwintigste bestond er zelfs helemaal geen contact. We hoeven geen Freud te heten om te kunnen vaststellen dat zijn jeugdervaringen bepalend zijn geweest voor Léautauds latere, vaak problematische verhoudingen met vrouwen.

Eerst was er Jeanne Marie met wie hij in 1889 ging samenwonen. Al in 1891 nam zij er een minnaar bij om in 1892 te kennen te geven toch maar liever met een derde te trouwen. Een zelfmoordpoging met zijn dienstgeweer mislukte.

In Particulier dagboek 1917-1924 en Particulier dagboek 1921-1950 beschrijft Paul Léautaud zijn moeizaam verlopende verhouding met Anne Cayssac, bijgenaamd De Gesel. Zij was ouder dan hij en getrouwd. Ze ontmoetten elkaar via een vereniging van dierenvrienden. Het onlangs verschenen Particulier dagboek 1933 behandelt een andere, en voor de Léautaud-vorsers tot op zekere hoogte verrassende, verhouding – namelijk die met Marie Dormoy. Lang werd gedacht, en niet in de laatste plaats door toedoen van Marie Dormoy zelf, die na Léautauds dood zijn literaire nalatenschap beheerde en schrijfster is van Het geheime leven van Paul Léautaud, dat het om een platonische vriendschap ging. De 61-jarige schrijver met al zijn katten die zichzelf verwaarloosde en de vijftien jaar jongere vrouw die zich over hem ontfermde, die hem bemoederde, zoiets.

Dit beeld strookt niet met de onomwonden aantekeningen die Léautaud bijhield. Er was wel degelijk sprake van een liefdesrelatie, al werd die dan geboren, zoals Edith Silve, de bezorgster van dit dagboek, stipuleert, uit minachting van de kant van Léautaud en afkeer van die van Marie. In de door Silve opgeduikelde, ongepubliceerde Mémoires van Marie Dormoy, die zij schreef om zich te verdedigen tegen de ‘afschuwelijkheden’ die Léauttaud over haar schreef in het Particulier dagboek, spreekt zij Léautaud soms ronduit tegen. Ter illustratie hiervan de later genoteerde herinneringen van Marie aan en de aantekeningen van dezelfde dag van Léautaud. over het begin van hun seksuele relatie. [Met excuses voor de noodzakelijkerwijze nogal uitvoerige citaten.]

Marie Dormoy:

Zodra hij binnenkwam, kuste hij mij. Om mij te onttrekken aan deze liefkozing die een kwelling voor mij was, ging ik naar mijn slaapkamer, en kwam volledig naakt onder een peignoir van dunne stof terug. Zijn liefkozingen werden doelgerichter en ik begon de smaak te pakken te krijgen voor de wellustige spelletjes waarvan ik gedurende zovele jaren verstoken was geweest, en die als enige in staat waren mij heel gelukkig te maken. Hij begon zich op zijn beurt uit te kleden. Uit zijn geopende kleren wasemde een weeë geur die mij misselijk maakte en omdat hij nogal trots scheen te zijn op zijn naaktheid, wist ik niets beters te zeggen dan deze stomme opmerking: ‘Wat ben jij fallisch…’ Om zo snel mogelijk tot een afronding te komen die een einde zou maken aan mijn kwelling, strekte ik mij onverhoeds uit op het tapijt, en zei tegen hem: ‘Neem mij. Daardoor dacht hij dat ik begerig was naar zijn kussen, zijn liefkozingen. Wij bedreven dus de liefde, hij met ik weet niet wat voor gevoelens, ik als een Iphigeneia op de brandstapel. Gelukkig gaf hij zich er geen rekenschap van.

Paul Léautaud:

Bij de omstandigheden passende kleding, dat wil zeggen bijna naakt onder een foulardzijden japon die aan alle kanten open was. Toen ik er tien minuten was, was mijn zin al gezakt. Zij begon: kussen, samen op een divan. Zij heeft grotere borsten dan ik dacht, en is over de hele linie behoorlijk mollig. […] Ik masturbeerde haar en bemerkte toen ik haar aanraakte dat zij er erg veel zin in had. Daarna begon zij uit zichzelf, zonder dat ik daar ook maar in het minst op had gerekend, mijn broek los te knopen en mij te strelen en me een beetje af te tr… Helaas! helaas! helaas! het lukte mij niet om een stijve te krijgen, ondanks de maand onthouding. terwijl drie woorden gewisseld met de Gesel al voldoende zijn om mij in stelling te brengen. Alles ontbrak, waar het mij betreft. M.D. niet mooi, niet opwindend, zwijgzaam, […], geen mooie ogen, geen fraaie huid, een schaamstreek met stugge haren, […], kortom: noch schoonheid, noch gratie, noch sexuele ongeremdheid.

Twee dagen later noteerde Léautaud:

Ik bekeek de Gesel vanavond, terwijl zij mij iets voorlas. Ondanks haar meer dan 63 jaren, en haar bril (om te lezen), honderdmaal mooier dan M.D. […]: een aardig, expressief gezicht, mooie ogen, een gave teint, een mond die voortdurend begeerte opwekt, en de rest navenant. Niet de minste lust om haar te bedriegen.

Het moet voor Marie Dormoy, die later de aantekeningen van het Literair dagboek persklaar maakte en na Léautauds dood ook toegang kreeg tot het Particulier dagboek, bepaald niet prettig zijn geweest om deze ontboezemingen over haarzelf te lezen. Geen wonder dat zij de aanvechting om zich te verweren niet kon bedwingen. ‘Zij is beslist lelijk,’ schrijft Léautaud op 27 februari. Op 1 maart: ‘[…] zonder de ware aantrekkingskracht geen genot.’ Op 3 mei: ‘De duivel mag haar halen eigenlijk, dat zij zich is komen aanbieden.’ Op 25 mei:

[…] ik vond haar lelijk, en nog eens lelijk! Dat is misschien niet aardig om te zeggen. Ik heb me daar mooi laten inpakken voor een avontuur dat ik beter had kunnen laten lopen.

Op 5 juni:

Het is verdrietig om te zeggen, maar zij heeft helemaal geen knap gezicht. Zij is bovendien afschuwelijk gebouwd. Geen middel, geen heupen, geen kont. Van boven even dik als van onder. Een dikke trut. Op de koop toe een afschuwelijke huid en teint.

Nee, complimenteus is Paul Léautaud niet jegens zijn nieuwe minnares. Toch zoekt hij haar steeds weer op. Ze zijn elkaar in mei gaan tutoyeren en later in het jaar noteert de schrijver met instemming dat de intimiteit en de losbandigheid toenemen. In oktober noemt hij haar zelfs bij haar voornaam. Wel houdt hij zijn twijfels over de reden van Maries toenadering, want zij brengt met regelmaat het Literaire dagboek ter sprake: zij wil dat Léautaud het in beheer geeft van de bibliotheek waaraan zij verbonden is en schildert in gloedvolle bewoordingen de voordelen die dat zou opleveren. Intussen ettert de helse relatie die Léautaud onderhoudt met Anne Cayssac door, hoewel zij een groot deel van het jaar afwezig is. Het is niet ondenkbaar dat de schrijver zich aanvankelijk alleen met Marie Dormoy bezighield om die hiaat te vullen. De cynische ondertoon van de aantekeningen uit 1933 kunnen makkelijk tot die conclusie leiden, maar naarmate de seksuele ontmoetingen talrijker worden, geeft Léautaud toe dat hij in het begin blind is geweest voor Maries schoonheid.

Het Particulier dagboek 1933 is door Edith Silve (die het uitroepteken bepaald niet schuwt) voorzien van een uitgebreid notenapparaat dat voor de Nederlandse lezer nogal eens zijn doel voorbij schiet. Wat moet je bijvoorbeeld met de ‘verduidelijking’: ‘Men zal de verborgen toespelingen van Léautaud aan het adres van Frantz Toussaint beter op hun waarde weten te schatten, als men zich herinnert dat hij de schrijver was van de Jardin des caresses!’

Het beeld van Léautaud zoals we dat kennen uit de eerder verschenen dagboeken, wordt door deze nieuwe uitgave niet wezenlijk beïnvloed. Behalve een man met onmiskenbaar erotomane trekken (hij bekent ergens alleen geïnteresseerd te zijn in de fysieke aspecten van de liefde) is hij een klaaglijke zeurpiet, die elk pijntje breed uitmeet en zich vooral uiterst bezorgd maakt als zich in zijn schaamstreek ongerechtigheden voordoen. Hij is een pathetische kattenvriend die de beesten in zijn bed laat slapen en fortuinen uitgeeft aan hun voedsel. Zelf moeten hem de resten van de maaltijden die hij bij Marie Dormoy krijgt voorgeschoteld worden meegegeven, omdat hij anders niet zou eten. Hij is de eeuwige vrijgezel die zich niet kan hechten, maar ook niet zonder seks kan. Tot op hoge leeftijd zal hij die beleven, meestal met vrouwen die veel jonger zijn dan hij en die kennelijk geen been zien in zijn tandeloze mond en zijn walmende kleren.

Pas op 22 februari 1956 is hem de zo hevig verlangde rust vergund.

Frank van Dijl

Paul Léautaud – Particulier dagboek 1933. Bewerkt, gepresenteerd en van aantekeningen voorzien door Edith Silve. Vertaald door Ed Jongma. De Arbeiderspers.

Deze recensie verscheen eerder in Het Vrije Volk van 13 augustus 1987.